Boeken / Interview
special: Interview met biograaf Lizzy van Leeuwen

Een vergeten podiumkunstenaar: Indra Kamadjojo

In de biografie Indra: een wajangleven (2020) schrijft cultureel antropoloog Lizzy van Leeuwen over het leven van podiumkunstenaar Indra Kamadjojo. Als Indische man in Nederland bracht hij de Javaanse dans ten tonele in een rumoerige eeuw: tijdens de opmars van de NSB, de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en de intrede van de televisie. Het podiumleven veranderde razendsnel en Indra had de gave om mee te laveren. Hij leidde een veelzijdig kunstenaarsleven dat na zijn dood verdween uit de Nederlandse cultuurgeschiedenis.

Kun je in grote lijnen vertellen wie Indra Kamdjojo was?
‘Indra was wat nu een ‘tussenfiguur’ wordt genoemd. Hij verbond verschillende werelden via zijn Javaanse dans- en vertelkunst. Hij is geboren uit een Nederlandse vader die een hooggeplaatst bestuurder was in de kolonie en een Indische moeder die van gemengde afkomst was. Het gezin was eigenlijk heel bekakt, een dure familie, en toen ze in 1920 aankwamen in Nederland was het uitgesloten dat Indra zoiets zou kunnen gaan doen als dansen. Dat was in die tijd minder dan min, dat deden pooiers. Toch heeft hij zijn rechtenstudie opgegeven en is gaan dansen. Hij begon in revue- en variététheaters. Dat was niet bepaald verheven kunst, het was amusement.’

Waarom schreef je juist over Indra een biografie?
‘Omdat hij een Indo is – ik ben zelf Indisch – en hij is een ontzettend mooi voorbeeld van de tussenfiguur. Hij bleef Indonesië verbinden met Nederland en de culturele band voeden. Creativiteit staat centraal in zijn leven in plaats van de oorlog en het bloedvergieten waar tegenwoordig vaak de nadruk op ligt. Vanuit de Javaanse danscultuur heeft hij het klassiek ballet in Nederland helpen stimuleren. Hij maakte theater, was een ongelofelijk charismatische verteller en bracht op zijn manier de wajangtraditie naar Nederland.

Na zijn carrière is hij botweg vergeten. Het was ook lastig om subsidie te krijgen voor dit boek. De grote fondsen kiezen toch sneller voor de canonfiguren. Indra Kamadjojo was niet belangrijk genoeg voor onze cultuurgeschiedenis omdat hij is vergeten, zo lijkt de redenering. Terwijl het juist zo typisch is dat hij als invloedrijke podiumkunstenaar met Indische wortels in de vergetelheid is geraakt. Indra was geen Erasmus of Mulisch simpelweg omdat hij dat nooit had kunnen zijn.

Als Indische tussenfiguur dook hij overal op waar het broeide: de opkomende danswereld, revue- en variététheaters en zelfs voor de kermis haalde hij zijn neus niet op. Hij speelde voor de Brusselse elite en was jarenlang op zondagmiddag te zien in het Tropenmuseum in Amsterdam. In de jaren vijftig was hij de eerste Nederlandse artiest die in Amerika op televisie verscheen. Live op de NBC tijdens primetime.’


Indra Kamadjojo in 1948 

Hoe zag de danswereld eruit in Nederland toen Indra begon?
‘Het kwam eigenlijk pas net op gang, Nederland was niet echt een dansland. Er werd neergekeken op klassiek ballet, dat was saai en negentiende-eeuws. De Duitse Ausdruckstanz was modern en expressionistisch. Dat was populair, vooral buiten Nederland. Ook improvisatiedans werd steeds groter, maar als je dat soort stijlen probeerde dan begon het publiek al gauw te lachen. Dat is Indra ook overkomen.’

Vanwaar die reactie van het publiek?
‘Er was in die tijd veel verwarring op het gebied van genre. Mensen waren gewend aan amusement. De televisie bestond niet, dus mensen gingen de deur uit voor vermaak. Dat kunnen we ons nu niet meer voorstellen, maar er waren duizenden artiesten in dorpen en steden om de mensen te vermaken. Tijdens de pauze in een bioscoop kwam er een goochelaar of een buikspreker. En met name in cabaret, revue en variété was het normaal om komische nummers voorgeschoteld te krijgen. Als Indra dan opkwam met de Javaanse dans dachten ze dat hij een soort clown was die de Javaanse dans nadeed, maar dat was natuurlijk niet zo. Pas na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat voor hem.’

Hoe kwam dat?
‘Indra ontmoette in 1943 een professor in Leuven die de Amerikaanse danswereld kende. Hij spoorde Indra aan om zijn Javaanse dans om te vormen tot ethnic dance. Dat was een nieuwe stroming in Amerika waarin dans antropologisch werd bekeken. Dans als universele taal waarmee je toegang verkreeg tot andere culturen. Indra was net weer uitgelachen in Brussel en volgde het advies van de professor op: hij begon zijn dansen te voorzien van uitleg en maakte zo van de Javaanse dans een etnisch-educatief hoogstandje. Hij kreeg ook meteen veel meer betaald, want zijn dans werd een soort museumpresentatie in plaats van een variéténummer. Het was een enorm succes in Brussel. Die combinatie van dans en vertelling heeft hij na de oorlog ook in Nederland voortgezet.’

Je schrijft hoe Indra voor de oorlog, in 1935, meedeed aan de antifascistische theatervoorstelling De Beul, die na drie avonden alleen nog onder politiebegeleiding kon doorgaan vanwege felle kritiek vanuit de NSB en christelijke hoek. Wat was Indra’s rol daarin?
‘Die was maar heel beperkt, hij was net begonnen als danser en zag zijn kans schoon om op te treden in de Stadsschouwburg van Amsterdam. Dit is ook typisch voor zijn rol als tussenfiguur; hij had een gigantisch netwerk. Dat zie je bij veel Indische mensen trouwens, ook vandaag de dag, de gewoonte om relaties in stand te houden, want je weet maar nooit waar het goed voor is. We noemen dat nu netwerken, maar bij Indo’s komt dat voort uit een overlevingsmechanisme; het besef dat je altijd in de marge kunt raken. Hij was het waarschijnlijk ook eens met de politieke strekking van De beul, maar zijn keuzes zijn vaak pragmatisch geweest.’

Over zijn danspartner in De Beul – Do van Hoogland – werd zeer racistisch geschreven door de NSB. Indra had een bruine huid, maar leek buiten schot te blijven. Hoe verklaar je dat?
‘Ja, Do van Hoogland was een Joodse, een ‘niet-arische danseres’ die een ‘schandelijke dans’ opvoerde. Ook wordt er door NSB’ers gesproken van ‘vijf echte negers’ die in De Beul speelden. Er is om die reden ontzettend gereld en uiteindelijk is het stuk zelfs verboden. Maar inderdaad, Indra danste met een Joodse en was zelf behoorlijk donker, ik weet niet waarom hij ermee wegkwam, misschien was hij geschminkt.’

Indra was ook actief in de wereld van klassiek ballet. Hij werkte met belangrijke choreografen zoals Igor Schwezoff, Yvonne Georgi en Sonia Gaskell. Hoe was zijn positie daar?
‘Schwezoff heeft tegen Indra gezegd ‘je bent een danser, hou op met studeren’. Hij gaf hem complimenten: je hebt talent, je houding is goed, je maakt vorderingen, maar hij plaatste hem nooit op het podium. Indra was een zeer goede danser, hij vormde ook een succesvol dansduo met zijn vrouw Tine Dekker, maar hij maakte nooit deel uit van het corps de ballet en danste ook zeker geen solo’s. De vraag is: waarom? Danseres Ine Rietstap, die Indra goed kende, vertelde me: iemand met zo’n huidskleur werd gewoon niet opgesteld. Als je op het podium kwam met een donkere huid, dan betekende dat iets. Je vervulde een bepaalde rol. Dat is ook de traditie van blackface: blanken werden zwartgemaakt en begonnen dom te praten met dikke rode lippen. Je was dan een blackie, een boef, een clown. Je kon niet gewoon zwart zijn en meedansen.’

Liet Indra zich hierover uit?
‘Nee, hij heeft het nooit expliciet over dit soort dingen gehad. Zijn politieke statements waren nooit direct zichtbaar. Hij speelde juist met zijn afkomst en authenticiteit. In dezelfde periode als De Beul poseerde hij bijvoorbeeld als ‘Mexicaanse neger’ voor De Telegraaf en won daarmee een prijs. Of hij deed een flamencopakje aan en was dan Spanjaard.

Tegenwoordig kom je dan al gauw terecht in discussies over culturele toe-eigening. Dat speelde toen niet?
‘Nee, niet op die manier. Het was voor mij wel een rode draad in het schrijven van dit boek: hoe wordt culturele inhoud opgepakt en doorgegeven? Wanneer is dat een schuldig proces en wanneer iets moois? Indra’s werk laat zien dat ‘authenticiteit’ eigenlijk niet bestaat. Javaanse dansen waren in de pre-Islamitische periode rituele tempeldansen, geworteld in de Hindoe-cultuur, en die duurden soms uren. Later, na de islamisering, werden dit hofdansen en door toerisme zijn er uiteindelijk korte, behapbare dansen van gemaakt. Ook solistisch dansen was in die traditie ongehoord, maar dat veranderde in de twintigste eeuw. Voor schaduwtheater geldt hetzelfde. In Indonesië duurt zo’n voorstelling nog altijd een hele nacht, er staat een olielampje voor een wit doek en daarachter spelen de acteurs. In de verte hoor je begeleidende gamelanmuziek, het is hypnotiserend. Indra vertaalde dat naar een televisieformat. Hij was een kunstenaar: die wil niet reproduceren maar herscheppen.’


Indra Kamadjojo in 1952

Ook over zijn Javaanse afkomst vertelde hij mythische verhalen die niet ‘authentiek’ waren, want zijn oma van moeders kant was in werkelijkheid een njai. Kun je daar meer over vertellen?
‘Ja, njais waren meisjes die werden verkocht of doorgegeven aan Hollandse ongetrouwde mannen, ‘voorkinderen’ baarden en het huishouden deden. Een soort huishoudsters annex seksslavinnen. Die familiegeschiedenis benoemde Indra nooit. Zelfs op zijn tachtigste vertelde hij nog op de radio dat zijn moeder van twee kanten aristocratisch was. Hij had dat kennelijk nodig. Mijn eigen moeder doet het overigens ook. Het is een soort overcompensatie van de ‘oermoeder’ die eigenlijk een njai was. Het ‘opblanken’ van de familie, en dus het wegstoppen van het njai-verleden, is nog steeds een stilzwijgend thema in veel Indische families.’

Toch veranderde Leetje Broekveldt in 1944 zijn Hollandse naam naar Indra Kamadjojo. Hoe zit dat?
‘Ook die keuze is deels politiek en deels pragmatisch. Indra had Indonesische vrienden in Nederland die fel nationalistisch waren. Ze sympathiseerden met de CPN, de communistische partij, die een antikoloniaal programma had. De naam Indra Kamadjojo paste goed bij de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd en zijn dans werd in die tijd bijna propaganda voor Soekarno. Het illustreerde dat Javanen geen koelies waren die alleen maar rijst konden verbouwen, nee, Javanen waren culturele, ontwikkelde mensen. Tegelijkertijd besefte Indra dat met de onafhankelijkheid van Indonesië de toestroom aan Indische dansers zou afnemen. Dat bood perspectief. Hij kon zich steeds meer vestigen als ‘de’ Indonesische danser.’

Met hetzelfde pragmatisme bleef Indra in de Tweede Wereldoorlog actief en werd lid van de Kultuurkamer. Is hem dit kwalijk te nemen?
‘Dat is lastig, wij hebben het voordeel van de terugblik natuurlijk, maar het is vreemd dat Indra en Tine bijvoorbeeld in 1939 nog naar Berlijn vertrokken. Er was daar werkgelegenheid vanwege het verdwijnen van de Joden. Ergens wisten ze dat wel, maar ze wilden ook hun vak uitoefenen en geld verdienen. Indra was erg gedreven om betere arbeidsomstandigheden voor dansers te creëren. Dat heeft hem denk ik verblind toen hij lid werd van de Dansliga, wat feitelijk gezien een NSB-organisatie was en de voorbode van de Kultuurkamer. Tegelijkertijd hadden ze ook een onderduiker in huis, misschien heeft dat ervoor gezorgd dat de culturele afrekening na de Tweede Wereldoorlog Indra niet trof.’

Ja, want na de oorlog kon hij doorgaan en begon zijn televisiecarrière.
‘Klopt, met de komst van televisie ging de oude revue- en variétécultuur eigenlijk snel verloren. De mensen konden thuisblijven en Indra speelde daar geniaal op in door het Indische schaduwtheater te vertalen naar televisie. Het werd een succes: hertje Kantjil kwam tot leven met een paar sierlijke handbewegingen. Later trad hij regelmatig op in de Late Late Lien Show als danser en verhalenverteller. Ook speelde hij de rol van dronken regent in de tv-serie De stille kracht. Hij bleef meegaan met zijn tijd en was tot het einde van zijn leven vooruitstrevend en pragmatisch. Indra had talent voor overleven, net als veel Indische mensen, maar hij wist er ook prachtig cultureel werk van te maken.’

Wat is tegenwoordig de status van Javaanse dans in Nederland?
‘Het is eigenlijk volkomen ingeburgerd. Ik zie het zelf als een onderdeel van ons gedeelde cultureel erfgoed. Het is nog altijd mogelijk om op zaterdagmorgen in Coevorden of Sittard een cursus Balinese of Javaanse dans te doen. Het is uniek voor Nederland en voor de band die Nederland nog altijd met Indonesië heeft. Er worden ook kleine festivals georganiseerd waar Indonesiërs bij zijn die de kostuums en instrumenten uit Indonesië meenemen. Er is nog veel verkeer onderling en die warme band mag gekoesterd worden. Ondanks de misstanden en het bloedvergieten zijn er ook mooie dingen overgebleven. Indra is daar met zijn carrière een overtuigend voorbeeld van.’


Auteur Lizzy van Leeuwen