Sfeervol en verrassend poëziefestijn
Buiten grijpt het donker steeds standvastiger om zich heen als de deuren van de intieme Gildemeester Salon van Huize Frankendael in Amsterdam gesloten worden. Op de schouw en aan weerszijden van het podium branden verse kaarsen. Het stadslicht, dat invalt door de hoge ramen, legt ruiten op het plafond en de goudgele muur. Salon der Verzen, de literaire avond van Stichting het Feest der Poëzie, is geopend.
Op de schouw en aan weerszijden van het podium branden verse kaarsen. Het stadslicht, dat invalt door de hoge ramen, legt ruiten op het plafond en de goudgele muur. Salon der Verzen, de literaire avond van Stichting het Feest der Poëzie, is geopend.
Het is 5 februari 2009. Dichter en organisator Simon Mulder is spreekstalmeester, al gaat het hier niet bepaald om een circus. Lees het manifest er maar eens op na: het Feest der Poëzie wil vormvaste poëzie en voordrachtkunst een stem bieden. Het wil laten zien dat deze vormen van poëzie ‘nog levenslustig zijn en mensen aan kunnen spreken’. Hierbij gaat het niet om banale of hoogdravende poëzie, maar om poëzie die zowel begrijpelijk is als verheven: ‘vorm en inhoud kloppen immers met elkaar en blijfven zowel staan op papier als op het podium’. Om dit nog maar eens te onderstrepen, betreedt Menno Wigman het podium.Wigman, een uit een massief writer’s block herrezen feniks, draagt in twee optredens zijn gedichten trefzeker voor aan het aan zijn lippen gekluisterde publiek. Kaarsen werpen wisselende schaduwen op de muren en door het geruite raam achter het podium zijn de winterse silhouetten van de bomen rond Huize Frankendael zichtbaar. Het applaus is daverend als Wigman zijn voordrachten beëindigt.
Dood en verderf
Niet alleen Wigman weet te boeien, na elke dichter volgt een stevig applaus. De jonge Inge Kielen, bijvoorbeeld, die direct bij aanvang aangeeft dat haar voordracht wat lief begint, maar allengs grimmiger wordt. En inderdaad: ‘hij heeft mij niet verlaten, ik denk hem liever doodgegaan’. Haar voordracht eindigt met een gedicht dat over de Styx gaat. De gedichten van Boudewijn Rikmenspoel, ook wel bekend onder zijn pseudoniem Behr, sluiten daar goed op aan. Daarin komt veel dood en dwaasheid, overspel en zelfmoord voor. Ronduit aangrijpend is ‘Maurice’, een gedicht dat hij schreef voor een bij de geboorte overleden baby: ‘knoei maar met je eten/ op het moment dat ik je mis/ Maurice/ op het moment dat ik je mis’. Een van de sterkste afsluitende zinnen van de avond (uit een ander gedicht) is ook van zijn hand: ‘want/ op de dag dat ik van je houd sterft alles’.
David Kwa, medeorganisator en vaste podiumgast op de Salon der Verzen, stort daarop zijn gitzwarte romantiek over het publiek uit. Zijn archaïsch getinte prozaïsche poëzie is een ware beerput van doden, ondoden en ‘overlevenden [die] verschrompelden door wormen aangevreten’. Hoe het publiek later die avond de straten zal betreden, laat zich raden.
Musicale en mythische verlichting
Mieke Zonneveld, ten slotte, is de absolute belichaming van wat je een ongekend talent noemt. Niet alleen door haar wijze van voordragen, maar ook vooral door de kwaliteit van haar gedichten werpt ze een haast magische lus om het gebiologeerde publiek. Inspelend op Griekse mythologie (onder meer Ovidius’ Metamorfosen) schept ze op onnavolgbare wijze haar eigen dichterlijke mythen.
Simon Mulder besluit de avond met een viertal van zijn eigen gedichten. Het publiek kan terugkijken op een bevredigende literaire avond. De ambiance van Huize Frankendael, de in de pauze geserveerde champagne en het afwisselende en verrassende karakter van de programmering van de Salon der Verzen zorgen voor een stroom van enthousiaste opmerkingen. Een fantastische avond: een aanrader!