Poëzie is een daad
De dichter R.C. neemt plaats op het eenvoudige sofaatje dat daar zojuist voor hem is neergezet. Van op de geïmproviseerde verhoging kijkt hij naar het publiek, dat op het Spui rond hem klontert. Hij knijpt tegen de zon en gebaart om een biertje. Dan steekt hij met trillende vingers een sigaret op. Omringd door bewonderende blikken is hij zichtbaar nerveus. Het zal wel weer een prachtige, schoorvoetende column in ‘zijn’ Volkskrant worden.
Zijn eerste ‘officiële’ bundel dateert van achtenvijftig jaar geleden. Tweeëntwintig was-ie toen, Remco Wouter Campert, en een beloftevol dichter. Nu is hij tachtig, een ontzagwekkend oeuvre staat op zijn naam en meer dan een halve eeuw een van de meest gelezen schrijvers van Nederland.
De naam Campert was al verbonden met poëzie toen Remco’s debuutbundel Vogels vliegen toch nog moest verschijnen. Zijn vader, Jan Campert, schreef tijdens zijn gevangenschap in concentratiekamp Neuengamme in 1942 het later beroemd geworden gedicht ‘Het lied der achttien doden.’ Een jaar later werd hij gefusilleerd.
Na de oorlog wordt Remco Campert een van de Vijftigers, de vernieuwende literaire (vooral op het gebied van poëzie) beweging die zintuiglijke en pure literatuur nastreeft. Er is een beroemde foto van de Vijftigers, waarop Campert op de voorgrond zit. Het haar is daar nog een kuif, van baardgroei is geen sprake, maar die twinkelende ogen die de kijker vanaf de foto toelachen, die zijn er nog.
Partijtje
Boekhandel Athenaeum wilde toch ‘iets doen’ voor Camperts tachtigste verjaardag. Eén van de grootste Nederlandse schrijvers die zijn verjaardag viert, daar hoort een groot feest bij. De jarige zelf had zijn uitgeverij De Bezige Bij al uitdrukkelijk verzocht om geen heisa te maken, maar aan een klein partijtje ontkwam de verlegen dichter niet. Dichter ja, want het is de dichter Remco Campert die zaterdag op dat verhoginkje op het Spui zat. Ter ere van zijn tachtigste verjaardag en ter ere van het prachtig uitgegeven liber amicorum dat voor deze gelegenheid bij elkaar is gedicht door collega’s en schrijvende vrienden, door dichters van boven de negentig en dichters onder de vijfentwintig. Twintig van deze dichters brengen hun ode aan Campert ‘live’ ten gehore. Als een groep nerveuze pubers staan ze in de deuropening van de boekwinkel hun beurt af te wachten.
In de jaren zeventig wordt de tot dan toe altijd productieve Campert overvallen door een writer’s block. Hij werkt die jaren op de burelen van De Bezige Bij, de uitgeverij waarmee hij het langstlopende huwelijk van zijn leven heeft. Zijn enige wapenfeit uit deze periode is het ontvangen van de P.C. Hooftprijs voor zijn poëzie. Remco Campert lijkt definitief een dichter te zijn geworden.
‘One of the greatest Dutch writers’
De dichters op het zonnige Spui worden in volgorde van leeftijd naar voren geroepen. L. Th. Lehmann, tien jaar ouder dan Campert, opent de rij. ‘Jij bent de droogste’, dicht hij. Bernlef heeft inkopen gedaan, hij draagt een plastic tas vol jazz-cd’s aan zijn arm terwijl hij voordraagt. Kees van Kooten, de best acterende schrijver en in elk geval de best schrijvende acteur die Nederland ooit gekend heeft, steelt de show. Neeltje Maria Min leest ingetogen voor. Het gehoor wordt almaar groter, een Spaanse familie kijkt ademloos naar de broze man op het verhoginkje. Dat is een ‘one of the greatest Dutch writers’, fluistert een mevrouw ze toe.
In de jaren tachtig en negentig hervat Campert zijn hoge productietempo. Hij schrijft columns (onder andere voor de Haagse Post), poëzie (onder meer de prachtige bundel Scènes in Hotel Morandi), verhalen en romans. In 1985 wordt hij gevraagd het Boekenweekgeschenk te schrijven. Er volgen meer dichtbundels, maar het zijn voornamelijk de gebundelde columns uit Humo, de Volkskrant en Playboy die de kassa’s doen rinkelen en Campert nationale bekendheid garanderen. Tot zoens wordt in 1986 een bestseller, evenals Eetlezen een jaar later. Campert groeit uit tot de keizer van de korte baan, niemand kan de aanstekelijke ironie of ongebreidelde meligheid van zijn columns weerstaan, laat staan benaderen.
De dichter Campert bereikt in 1992 een nieuw hoogtepunt als hij de bundel Rechterschoenen publiceert. In deze bundel is ‘Lamento’ opgenomen, een poëtisch en muzikaal meesterwerk dat op wonderbaarlijke wijze datgene impliciet laat waarover de dichter spreekt.
In de pauzes tussen de voordrachten blijft iedereen op een eerbiedwaardige afstand van de dichter staan. De trams wringen zich piepend en rinkelend door de bocht op het Spui. Uit de boxen van een cabriolet die rondjes rijdt komt dreunende trancemuziek. De dichter zit en rookt. Eén fan durft hem om een handtekening te vragen. De 768 bladzijden dikke bundeling Dichter wordt onder zijn neus gedrukt. De dichter zet zijn bierglas op de grond en tovert een ballpoint tevoorschijn. Zijn eigen beeltenis grijnst naar hem vanaf het omslag. De papieren dichter zit op dezelfde sofa. Campert zet zorgvuldig en langzaam zijn signatuur. ‘Dank u wel’ zegt hij tegen de fan, niemand weet waarom.
CaMu
In 1996 verandert het schrijversleven van Remco Campert ingrijpend. Samen met zijn vriend Jan Mulder besluit hij de voorpagina van de Volkskrant te bemannen. CaMu verschijnt zes dagen, linksonder op pagina een. Drie columns per week: op 67-jarige leeftijd heeft Campert voor het eerst vast werk. Zijn sociale leven heeft niet onder de werkdruk te lijden, want vrijwel dagelijks krijgt Campert bezoek van Drs. Mallebrootje, Boer Biet, Bob Bamzaai, veldwachter Bonkjes, het jonge ding uit de achterban en de voltallige boerenfamilie Kneupma. Echter, de poëzie lijdt onder de bijna-dagelijkse verplichtingen van de columnist. In 2006 trekt Campert eigenhandig de stekker uit wat een van de meest legendarische columnistenduo’s ooit is geweest. Zijn laatste Ca eindigt hij met de zin: ‘Mu, lieve vriend, ik zal ons missen.’
De voordrachten zijn afgelopen. Het geheel heeft anderhalf uur geduurd, wat kort is voor een groot schrijver die tachtig wordt, maar lang voor een schrijver die uitdrukkelijk heeft verzocht zijn verjaardag niet te vieren. Op het Spui spreekt men over de dichters, over Campert, over het mooie weer. Het bier gaat rond, Athenaeum laat honderd bitterballen aanrukken en de fans schaffen zich binnen een exemplaar aan van Poëzie is een daad, de verjaardagsbundel met tachtig gedichten van tachtig dichters. Er vormt zich een lange rij lezers voor de verhoging. Iedereen wil een handtekening van de tachtigjarige. Zijn handdruk is steviger dan gedacht. Het is zoals de laatste strofen van het gedicht dat hij als slot van de middag nog maar eens voordraagt:
Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de ouderdom.
Tenslotte wint de dood, jazeker,maar de dood is slechts de stilte in de zaal
nadat het laatste woord geklonken heeft.
De dood is een ontroering.
Meer dan een halve eeuw geleden schreef hij dit. Toen al wierp de dood zijn schaduw vooruit. Het duurt vast nog tachtig jaar, maar wanneer Remco Campert er niet meer is, zal de stilte eindeloos en oorverdovend zijn.