Een redelijk betrokken mens
Jongerenboekenauteur John Green is een gemakkelijke prater. Terwijl hij een clubsandwich wegwerkt, vertelt hij over hoe Twilight eigenlijk had moeten eindigen (‘Edward vermoordt Jacob, Bella vermoordt Edward’), over Foucaults panopticum en over Nederlandse aforismen (‘It hits like plyers on a pig’). Hij is blij dat 8WEEKLY hem heeft benaderd voor een interview; zoveel aandacht krijgt young adult fiction niet in de Nederlandse pers.
‘In de Verenigde Staten heerst er minder een stigma op jongerenliteratuur. Sommige van onze beste schrijvers hebben jeugdboeken geschreven; J.D. Salinger, Mark Twain, Harper Lee, dus we hebben wel een traditie waarin dergelijke boeken serieus worden genomen in academische kringen. Toch wordt jongerenliteratuur minder serieus genomen, en dat vind ik wel prima. Ik houd ervan om in stilte te werken, en om in direct contact met de lezers te staan zonder me druk te hoeven maken om de academie. Ik ben dankbaar voor aandacht van volwassen lezers en literatuurcritici, maar uiteindelijk doe ik het voor de tieners.’
Green schrijft grappige en realistische boeken over de laatste jaren in highschool vol liefdesperikelen, levensvragen en creatieve fratsen. Vorige week was hij in Nederland als genomineerde voor de Grote Jongerenliteratuur Prijs, en om de vertaling van zijn laatste boek, Will Grayson Will Grayson, te promoten. Bij de boekpresentatie staat De Nieuwe Boekhandel vol met jongeren die enthousiast hun hand opsteken om te vragen: ‘Heb je de WK-finale Nederland-Spanje gezien?’ en ‘Wat vind je lekkerder, pindakaas of hagelslag?’ Voor zijn lezers is Green als een goede vriend; bereikbaar en benaderbaar.
Waarom schrijf je zo graag voor jongeren?
‘Tieners zijn op een interessant moment in hun leven. Voor het eerst gaan ze onafhankelijk van hun ouders nadenken over hun waarden. Ze maken heel veel dingen voor de eerste keer mee; ze worden verliefd, ze raken mensen kwijt – ze moeten leren omgaan met het soort pijn dat niet kan worden opgelost of weggenomen door de volwassenen in hun leven. Het soort lijden dat ze nog hun hele leven zullen moeten doorstaan. Het is heel bijzonder om betrokken te zijn die ontwikkeling, al is het dan via een boek en niet in persoon.
Ik probeer mijn lezers intellectueel te betrekken, samen met mij met de grote vragen te worstelen. Dat zijn met name vragen over het menselijk lijden en de rol die liefde, vooral romantische liefde, daarin speelt. Ik geloof dat jongeren op een bepaalde manier meer open staan voor zulke vragen. Liefde en lijden zijn zo nieuw voor hen. En ze lezen heel anders dan volwassenen; hun relatie tot boeken is nog onaangetast door Foucault en Derrida.
I’m really interested in why it is that people are sort of monsters to each other and often particularly to the people they like.
Kom je door over het lijden te schrijven ook dichter bij een oplossing of manier om ermee om te gaan?
‘Het helpt me wel. Niet om een antwoord te vinden, maar om te overleven in deze wereld als een redelijk betrokken mens. En dat is alles wat ik kan vragen. Ik hoef geen oplossing voor het menselijk lijden te vinden, omdat ik denk dat er geen goede of gemakkelijke oplossing is. Maar ik wil het lijden wel begrijpen op een manier die me menselijker zou kunnen maken, in plaats van alleen maar meer op mezelf gericht.’
Het klinkt nu allemaal heel zwaar, terwijl je boeken los van alle emotionele levensvragen gewoon heel luchthartig en gevat zijn.
‘Ik zoek naar manieren om bij mijn lezers binnen te komen. Lezen is een gedeelde ervaring; het boek kan pas gelezen worden als het geschreven is, maar het bestaat niet echt totdat het gelezen wordt. Pas dan worden al die kleine kriebels op een bladzijde omgezet in ideeën, pas dan gaan die ideeën leven in je hoofd.
Humoristische dialogen zijn een manier om die ideeën op mijn lezers over te brengen. Mensen zijn in het echt niet zo gevat. Wat mij opvalt als ik mijn eigen citaten teruglees, is dat ik niet in volzinnen praat. Hoewel ik dat wel van mezelf denk. Het is de taak van de schrijver om de lezer dialogen te laten ervaren zoals hij zijn eigen gesprekken beleeft, en wij beleven onze eigen gesprekken als extreem intelligent. Ik ben niet op zoek naar een letterlijk, maar naar een emotioneel realisme. Ik probeer weer te geven hoe mensen zichzelf zien, en ze hopelijk te laten nadenken over die weergave.’
I want to be funny, legitimately funny, I also want to be very sad.
Hoe zie je jezelf en jouw schrijfstijl binnen de jongerenliteratuur?
‘Goede vraag. Het is zo’n nieuw genre, er is nog geen gevestigde opinie. Er zijn een paar auteurs die ook grappig over heel serieuze dingen schrijven, of realistisch en toegankelijk schrijven over de condition humaine, maar het zijn er niet veel. Het is een niche. Ik wil zowel oprecht grappig zijn als heel erg ontroeren, en dat moet met elkaar in balans blijven. De schrijvers die ik vooral bewonder, zijn auteurs uit de jeugdliteratuur waar ik mezelf nooit tussen zou durven plaatsen, dan zou ik me een asshead voelen. Maar het zijn grote namen, en terecht naar mijn mening. Marcus Zusak bijvoorbeeld, en M.T. Anderson. Die is hier minder bekend, maar schrijft heel complexe verhalen over de Amerikaanse geschiedenis. Echt briljant.’
John Green is zelf ook een redelijk grote naam. Hij is een van de drie genomineerden voor de Grote Jongerenliteratuur Prijs van Nederland.
‘Ik weet al dat ik niet heb gewonnen. Maar ik vind het geweldig om genomineerd te zijn. Het instituut heeft de reis bekostigd, wat goed uit kwam, want ik moest toch in Amsterdam zijn om onderzoek te doen. Mijn nieuwe boek speelt zich deels in deze stad af. En ik vind het een eer om in de top drie te staan, naast Dave Eggers, mijn favoriete schrijver. Dat mijn naam samen met die van Eggers in één zin genoemd zou worden, dat had ik me vijf jaar geleden, of zelfs een maand geleden, niet durven indenken. Dat betekent heel veel voor me. En nu ik niet hoef te speechen, kan ik gewoon dronken worden.’
I wanted to go where teenagers were, and they were on YouTube.
Hoewel zijn boeken goed worden ontvangen in de Nederlandse pers, is Green bij het grote publiek toch vooral bekend als YouTubepersoonlijkheid. Met zijn broer Hank Green maakt hij filmpjes op het Vlogbrothers Channel over allerlei onderwerpen, van de Franse revolutie tot de voortplanting van lama’s. Uiteindelijk gaat het echter om broederlijkheid en gemeenschapszin. Rondom de video’s, de boeken van John Green, de muziek van Hank Green en hun verscheidene originele projecten heeft zich een groep jongeren verzameld die zich de nerdfighters noemen. Deze internetgemeenschap houdt zich onder andere bezig met manieren ’to decrease world suck’.
Waarom ben je begonnen met de YouTubefilmpjes?
‘Ik wilde contact leggen met jongeren, en alle jongeren waren op YouTube. Ze maakten zelf video’s en reageerden op elkaar, en ik raakte al snel geïntrigeerd door die combinatie van publiekelijk en gemeenschappelijk leven. Op YouTube ontstaan groepen die ook daadwerkelijk iets kunnen doen. Boeken genezen geen malaria – YouTube wel. Het is een effectief medium om aandacht en geld te werven. De boekengemeenschap mist dat aspect van directe intimiteit en collectiviteit. Bovendien zijn boeken zo traag. Ik schrijf een boek, na een jaar wordt dat gepubliceerd, en dan weer drie maanden later krijg ik een brief van een lezer. Als ik een YouTubefilmpje upload, heb ik binnen een uur zeshonderd reacties.’
Zijn Hank en jij Vlogbrothers gestart met de bedoeling een gemeenschap op te richten?
‘In zekere zin wel. Maar we hadden nooit verwacht dat die zo groot zou worden. We dachten aan 400 mensen – nu zijn er ten minste 50 000 actieve nerdfighters. Dat is bizar, daar moet je niet te lang over nadenken, maar het is een fantastisch platform met zoveel mogelijkheden. Kijk bijvoorbeeld naar Wikipedia: dat is op volledig vrijwillige basis gebouwd in het aantal uren dat de gemiddelde Amerikaan wekelijks televisie kijkt. Nog een ander voorbeeld: een tijd geleden zei ik in een van mijn video’s dat we al zoveel filmpjes hebben gemaakt dat ik soms vergeet wat ik al gezegd heb. Twee dagen later waren er transcripten van 780 filmpjes.
Deze jongeren hebben de tijd en energie om dingen te doen, wij als makers moeten alleen nadenken over iets goeds en nuttigs om te doen. Soms hebben we een goed idee en is het een groot succes, en soms weten we het niet zo zeker. Het is onbekend terrein, niemand weet nog hoe je online gemeenschappen het best kunt mobiliseren. Maar het is een interessant proces.’