Boeken / Achtergrond
special: Interview met prof. dr. Herman Amersfoort

‘Soms trek je andere conclusies’

.

Vóór zijn aanstelling in Breda was Amersfoort verbonden aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). De publicatie van het boek dat terugblikt op de meidagen van 1940 deed na de verschijning van de eerste editie in 1990 aardig wat stof opwaaien. Zo is er een website die zowat volledig gewijd is aan het bekritiseren van Mei 1940.

Op de site worden met name de introductie en de conclusie van het boek aangevallen, omdat u en Piet Kamphuis hier ‘de gedachten van het Nederlandse volk’ over de invasie en het verzet hiertegen foutief zouden weergeven. Ook wordt u ervan beschuldigd bronnenmateriaal te hebben genegeerd dat het Nederlandse militaire optreden juist zou hebben voorzien van extra elan. Wat vindt u hiervan?

‘We realiseerden ons al snel dat we met opvattingen zouden komen die afweken van de geschiedschrijving tot dat moment. Het leek ons dus nuttig om te openen met een uiteenzetting over de historiografische achtergrond van het onderwerp. Deze historiografie laat toch een duidelijk beeld zien van hoe de oorlog werd herinnerd. Er moest afgerekend worden met een aantal oude opvattingen, en dat verdiende een eigen hoofdstuk [hoofdstuk 1]. Dit heeft geleid tot de tegenwerping dat wij een beeld opriepen dat niet bestond. Dat konden we overtuigend weerleggen. In de historische wetenschap is het een gebruikelijke manier om zo je onderwerp aan te snijden.’

De veteraan W.D. Jagtenberg schreef enige tijd na de verschijning van het boek in 1990 een stuk rondom de vraag: ‘Kiest Defensie voor de SS en tegen haar veteranen?’ Uiteindelijk kwam het zelfs tot een kort geding. Hoe was het om met zulke felle kritiek geconfronteerd te worden?
‘Wij hebben dit altijd als een zakelijk iets beschouwd. Wij [de eindredacteurs Amersfoort & Kamphuis] hebben vooral feitelijk geantwoord en aangegeven dat we bereid waren bij een herdruk aanpassingen te maken in het stuk, mits aanvullend onderzoek hiertoe reden gaf. Het lastige was dat Jagtenberg de bevelhebbers van Defensie – onze bazen –  aansprak op ons antwoord, dat in zijn ogen onbevredigend was. Hierdoor moesten wij ons boek niet alleen naar Jagtenberg verantwoorden, maar ineens ook op ons werk zelf. Wanneer onze bazen de kant van Jagtenberg hadden gekozen, had het bovendien de vraag opgeroepen of wetenschappelijk onderzoek binnen Defensie wel mogelijk was. Gelukkig kregen wij alle steun van onze chefs.’

Heeft u begrip voor de heftige reactie van Jagtenberg?
‘Het was geen verrassing dat veteranen met sommige conclusies moeite hadden. Dat is ook onderdeel van het historisch ambacht; soms trek je andere conclusies. Dat is begrijpelijk als geschiedschrijving gaat over een periode waarvan de betrokkenen nog in leven zijn. Wij hebben het altijd beschouwd als zakelijk contact. Dhr. Jagtenberg is ons helaas vorig jaar ontvallen, maar we hebben ons zelfs nog verzoend. Uiteindelijk is de zaak daarmee ook op een positieve noot geëindigd.’

Het boek moest worden verdedigd tegenover de buitenwacht. Hoe werd het boek ontvangen binnen de krijgsmacht zelf? 
Binnen de krijgsmacht was er eigenlijk geen sprake van controverse. Integendeel, het boek werd lesmateriaal voor de officieren in opleiding. In die opleiding maakt het niet uit of een boek controversieel is of niet. Als onderdeel van het wetenschappelijk debat lijkt me dat juist iets heel gezonds.’

U bent ook coauteur van Small Powers in the Age of Total war, dat nader ingaat op de moeilijkheden waarmee een kleine mogendheid als Nederland te maken krijgt in een oorlogssituatie. Tijdens de meidagen werd Nederland vrij eenvoudig verslagen. Waarom moest een klein land als het onze een weerbaar leger onderhouden?
‘Gewapende neutraliteit is altijd een van Nederlands politiek-militaire uitgangspunten geweest. Op deze manier droeg Nederland zijn steentje bij aan het Europese machtsevenwicht. Het idee was dat Nederland onderdeel was van bondgenootschappelijke oorlogvoering. Het Nederlandse lot is hierdoor verbonden aan dat van andere landen, maar gewapende neutraliteit voorkomt dat er een militair vacuüm ontstaat, dat zou kunnen leiden tot een verovering van Nederland door een van de grote mogendheden en dat zou dat kunnen leiden tot een algemeen Europees gewapend conflict. De bijdrage van Nederland is dus te voorkomen dat er een vacuüm ontstaat. Daarnaast biedt deelname aan een oorlog of een succesvolle gewapende neutraliteit de mogelijkheid tot een actieve rol bij vredesonderhandelingen. Zo heeft België tijdens de vredesonderhandelingen na afloop van WOI geprobeerd om de monding van de Schelde in handen te krijgen. De regering overspeelde toen echter haar hand, waardoor dit plan mislukte. In het kort komt het erop neer dat als je gesteund wilt worden door andere landen, je ook zelf moet bijdragen aan vrede en veiligheid.’

Sinds kort heeft de officiersopleiding van de Landmacht en de Marine wetenschappelijk geaccrediteerd een heeft hierdoor de bevoegdheid gekregen om bachelordiploma’s uit te reiken. Dat betekent dat de academische output van een hoog niveau moet blijven. Hierbij past een onafhankelijke en kritische houding ten aanzien van Defensie en de krijgsmacht. Kunnen we nu meer van dit soort kritische publicaties verwachten, bijvoorbeeld over Nederlands optreden in Korea, of recenter, Afghanistan?
‘Dat is inderdaad een belangrijk punt. Vlak na de eeuwwisseling vond het kort geding over Mei 1940 plaats en toen heeft de toenmalig minister [Frank de Grave] gevraagd in hoeverre hij als minister verantwoordelijk was voor de inhoud van wetenschappelijke publicaties. De oplossing hiervoor was eenvoudig. Alle Defensiepublicaties zijn tegenwoordig voorzien van een disclaimer, die garandeert dat de meningen in het stuk enkel en alleen die van de auteurs zijn.

De onafhankelijkheid van de onderzoekers wordt op deze manier gewaarborgd, blijkens de vele publicaties die in de afgelopen tijd nog zijn verschenen. Zo publiceerde het NIMH De geest in de fles van Herman Roozenbeek en Jeoffrey van Woensel, over hoe de krijgsmacht is omgegaan met chemische strijdmiddelen, maar publiceerde het ook over het recente optreden van Nederlandse troepen in Irak. Dit zijn heel moderne boeken met een kritische blik op het optreden van Nederlandse troepen. Het is dus zeker mogelijk. Er is vrijheid van onderzoek en publiceren, dit was immers een voorwaarde voor de accreditatie. Wel worden de autoriteiten eerst op de hoogte gesteld zodat ze niet voor verrassingen komen te staan. Dat is niet meer dan fatsoenlijk.’

We herdenken de Tweede Wereldoorlog nog ieder jaar. Vooral het bombardement op Rotterdam op 14 mei leeft in de herinnering sterk voort. Maar weten wij eigenlijk wel goed genoeg wat we dan herinneren? Zouden we niet beter naar onze eigen inspanningen kunnen kijken in plaats van steeds maar aan terreur en oorlogsmisdaden te denken?
‘Voor het verzet tijdens de meidagen zijn eigenlijk drie grote symbolen in onze herinnering ontstaan. De eerste is de strijd rondom de Afsluitdijk, waarvan het beeld is dat dit een geslaagd verzet was. Dit is het prettige gedeelte van de herinnering, maar als je kritisch kijkt naar de operatieplannen van beide zijdes, dan was dit slechts een marginaal theater. Het tweede symbool was de strijd op en rond de Grebbeberg. Hier herinneren wij ons vooral het beeld van hardnekkig maar vergeefs verzet. Ook hiervoor geldt helaas dat het in het grote plaatje geen cruciale strijd was. De strijd vond plaats op een “postzegel”, een klein gedeelte van de kaart. Rotterdam is het derde symbool. Het bombardement op deze stad was voor velen vooral een bewijs van de barbaarsheid van de tegenstander. Het lastige is dat het Duitse archief over de beslissing tot het overgaan op bombarderen tijdens de oorlog verloren is gegaan, waardoor we niets met zekerheid hierover kunnen zeggen. Wat wij doen in ons boek is een redenering opbouwen en proberen aannemelijk te maken wat wij hiervan vinden. Maar andere opvattingen blijven altijd mogelijk.

Wel is het goed ons te beseffen wat de operationele uitgangspunten van beide partijen waren. Het zwaartepunt van de strijd lag in Noord-Brabant, omdat beide partijen dit gebied als het belangrijkste punt beschouwden. Het Nederlandse opperbevel wilde hier verbinding maken met de geallieerden, terwijl de Duitsers Noord-Brabant wilden bezetten om die verbinding af te snijden. De Vesting Holland zou dan geïsoleerd raken en de strijd zou worden beslist. De verbindingen tussen Zuid-Holland en Noord-Brabant moesten dus wel afgesneden worden. De herinnering aan die drie symbolen blijft echter wel bestaan.’

Zie voor een recensie van Mei 1940 elders op 8WEEKLY.