Boeken / Achtergrond
special: Interview met bekroond debutant Christiaan Weijts

Het gaat om het evenwicht tussen beheersing en loslaten

In Nederland debuteren jaarlijks vele ambitieuze schrijvers. Slechts weinigen halen met hun boek een tweede druk. Voor wie positief wordt besproken lonken literaire prijzen en een doorbraak bij het grote publiek. Maar wie zijn nu eigenlijk die namen om in de gaten te houden? Wiens boek oogstte alom lof van de schrijvende media? In een nieuwe interviewreeks met Neerlands meest succesvolle debutanten stelt 8WEEKLY vragen over succes in een kikkerland, ambities en de hooggespannen verwachting van een tweede boek. Het derde deel: Christiaan Weijts.

~

Gemeten naar verkoop, bekroningen en nominaties is Christiaan Weijts met afstand de beste debutant van 2006/2007. Hij debuteerde met de roman Art. 285b, over een pianist die door een ex-vriendin en peepshowdanseres aangeklaagd wordt wegens stalking. Weijts ontving hiervoor de Anton Wachterprijs voor het best verkochte debuut en de Gouden Ezelsoor. Bovendien werd hij genomineerd voor onder andere de AKO-literatuurprijs en de Gouden Uil. Dat is nog eens het literaire landschap binnenkomen. In oktober verschijnt zijn tweede boek, Via Cappello 23.

Begin juli, ook binnen in café De Posthoorn is het rookverbod ingegaan. Maar buiten op het terras, aan het statige en lommerrijke Korte Voorhout in Den Haag en vlakbij Weijts’ nieuwe woonstek, steekt de schrijver de ene na de andere Camel op. De eerste vraag is hoe Christiaan Weijts het succes ervoer. Dacht hij: nu weet ik hoe het moet?

‘In eerste instantie wel, ja. Ik ging ervan uit dat ik nu toch in ieder geval voldoende technische vaardigheden had om op te leunen. Maar dat bleek toch niet zo te werken. Andere schrijvers hadden me daar al voor gewaarschuwd. Met elk nieuw boek moet er iets nieuws ontdekt worden, en dat gebeurt tijdens het schrijven. Je moet elk boek weer opnieuw uitvinden en eigenlijk kun je nergens op terugvallen.’

Hoe ben je voor die tweede roman te werk gegaan?
Een roman schrijven is geen lineair proces, waar je begint met de opening van je verhaal en doorwerkt tot het einde. Het is alsof je een driedimensionaal beeld aan het bewerken bent. Je draait het om, kantelt het en bekijkt het vanuit alle mogelijke hoeken. Je werkt op alle plaatsen tegelijkertijd.

In mijn nieuwe boek ging ik uit van één idee: de gondeliers van Venetië die in staking gaan. Dat was het uitgangspunt, maar in de loop van de tijd bleken andere zaken belangrijker te worden en schoof het oorspronkelijke idee naar de achtergrond. Vaak komt er tijdens het schrijven een vermoeden opzetten: hier zit iets, hier kan ik iets mee doen, al weet ik niet waar dat toe gaat leiden. Zulke vermoedens blijven gedurende het hele schrijfproces ontstaan. En ik ben dan niet te beroerd om de hele boel weer om te gooien en het uit te werken. Maar je kunt zo’n vermoeden ook intact laten. De lezer maakt dan tijdens het lezen mee hoe de schrijver iets ontdekt. Dat kan spannend zijn.

Het verhaal ontwikkelt zich op eigen kracht?
Het verhaal waar je aan werkt krijgt in zekere zin een eigen logica en je kunt als schrijver daardoor ook zelf verrast worden. De verleiding is groot om dat vervolgens te gaan aanzetten. Maar dat is riskant. Als een boek al te zeer dichtgetimmerd wordt, werpt dat een barrière op voor de lezer. Soms moet je de creativiteit de vrije teugel geven en in het wilde weg schrijven om de spontaniteit erin te houden. Maar het moet niet oeverloos worden. Het gaat om het evenwicht tussen beheersing en loslaten.

In Art. 285b. zit een grote persoonlijke betrokkenheid; je bent zelf door een ex-vriendin beschuldigd van stalking. Heb je die eigen ervaring nodig om een goed boek te schrijven?
Je gebruikt altijd datgene wat je kent, al doe je dat niet in een directe vorm. Je zet de dingen naar je hand. Mijn uitgangspunt was de wereld van een pianist te laten botsen met die van een stripteasedanseres. Dat ik toen beschuldigd werd van stalking, kwam in zekere zin als een cadeautje. Het vooruitzicht van een juridisch proces legde een spanning op het schrijven. Dat bleek goed te werken.

Maar het reservoir aan autobiografisch materiaal raakt een keer op.
Ja, daarom zijn debuten meestal veel autobiografischer dan de boeken die daarna komen. Kennelijk moet er eerst iets uit. Mijn volgende boek is al minder autobiografisch, al gebruik ik nog steeds dingen die ik ken, zoals de universitaire wereld.

In de periode waarin het boek speelt, vonden de aanval op het WTC in New York en de moord op Fortuyn plaats. Heb je dat bewust willen gebruiken?
Ik zit met mijn schrijven graag dicht op de huid van de tijdgeest; als columnist doe je dat al automatisch. Het was een uitzonderlijke periode; zaken die voorheen nog ludiek waren, waren dat ineens niet meer. Denk aan de taart in het gezicht van Fortuyn; die werd achteraf beschouwd als een serieuze bedreiging. Daarbij vond in die tijd ook de algemene verspreiding van de mobiele telefoon plaats; men ging elkaar massaal sms‘en. Het sturen van boodschappen kwam in een heel ander licht te staan. En tegelijkertijd werd ook het wetsartikel 285b tegen stalking ingevoerd. Het was van tevoren niet mijn opzet om dat allemaal te gaan gebruiken, maar het is mooi als het maatschappelijke decor samenvalt met de persoonlijke gesteldheid van de held in het boek.


Christiaan Weijts (foto: Peter Boer)
Christiaan Weijts (foto: Peter Boer)

Je hebt een heel eigen literaire stem. Heb je daar naar moeten zoeken?

Toen ik begon te schrijven was ik veel braver. In mijn eerste columns bijvoorbeeld zit veel meer imitatie. Ik ben later nieuwe jargons gaan onderzoeken. De Amsterdamse straattaal die ik gebruik, kende ik niet van huis uit. En met de ambtelijke taal kwam ik in aanraking toen ik met justitie te maken kreeg. Ik ben met die taalregisters gaan spelen en er op gaan variëren. Ik vind het ook boeiend om te experimenteren met verschillende vertelstandpunten. Die functioneren als toonsoorten in de muziek, met eigen mogelijkheden en beperkingen. In Art. 285b heb ik die verschillende vormen bewust ingezet. Dat is wel iets wat je in de loop van de tijd leert beheersen.

Je tweede boek, Via Cappello 23, is bijna af. Heeft het je veel moeite gekost?
Ieder boek moet moeite kosten. Ik had tijdens het schrijven van mijn eerste boek de neiging om heel lang achter mijn bureau te gaan zitten en net zo lang te wachten tot er iets zou komen. Ik weet nu dat het soms geen zin heeft om te gaan schrijven, dat ik eerst bepaalde omstandigheden moet creëren. Soms moet je even ergens gaan koffiedrinken en dan komen er dingen op die je nodig hebt.

Voelde je meer druk?
Je weet dat er naar je gekeken wordt. Bij je debuut lijkt het voor de buitenwereld alsof je uit het niets bent gekomen. Als je debuut dan succesvol is, weet je dat de verwachtingen voor je tweede boek hoog zijn. Men zal het strenger beoordelen, er wordt je minder vergeven. Maar als je aan het schrijven bent, denk je daar geen moment aan. Dan ben je totaal in beslag genomen door de wereld die in het boek ontstaat.

De goede ontvangst en prijzen voor mijn debuutroman werken juist als steuntje in de rug. Stel je voor dat je een van die veertig of vijftig debutanten per jaar bent die eigenlijk volstrekt geen weerklank krijgen. Voor die schrijvers lijkt het me juist een zwaardere opgave de Altijd Moeilijke Tweede te schrijven.

Christiaan Weijts • Art. 285b • De Arbeiderspers • € 12,50 • 323 blz. • ISBN 9789029566131

Lees ook eerder verschenen delen:
Interview met Ricus van de Coevering
Interview met Bianca Boer