Boeken / Achtergrond
special: Een interview met Arjan Visser

Veldonderzoek in de Dirk van den Broek

.

~

“Als recensenten zeggen ‘ik vind het boek niet goed om A, B, C, D, E’, dan vind ik het prima. Zo’n ongelooflijke kloothommel van Het Parool, die het altijd persoonlijk speelt: het is altijd lachen om zijn hatelijkheden. Zo’n man kan je niet serieus nemen.” Arjan Visser (1961) heeft het over de ontvangst van zijn tweede roman Hemelval. En meer specifiek over criticus Arie Storm die zijn boek minzaam, maar genadeloos afserveerde. Het is even een felle opmerking temidden van Vissers verder gelaten verhaal: hij is er “niet zo mee bezig”, met die besprekingen van zijn nieuwe boek, ook al leest hij ze allemaal. Hij is hoogstens “benieuwd”.

Storm is weliswaar niet exemplarisch voor de stemming onder het recentenkorps, toch werd Vissers debuut De Laatste Dagen drie jaar terug aanzienlijk lyrischer binnengehaald. Hij had als Trouw-journalist sinds 1998 met zijn interviewrubriek ‘De Tien Geboden’ faam gemaakt. “Gôh, u schrijft zo mooi in de krant”, voegde een uitgever hem toe, om hem vervolgens aan te bieden een boek van hem uit te brengen. Visser was juist druk met een manuscript en debuteerde zodoende zonder leuren met zijn vernuftig geconstrueerde historische roman. “Een uitzonderlijke situatie”, kijkt hij terug.

In De Laatste Dagen combineert Visser de anekdote van Tolstojs overlijden – de Russische schrijver stierf wachtend op de trein in een station – en het bijbelverhaal waarin Abraham zijn zoon Isaäk had te offeren, tot een verhaal over een hardwerkende boer die aan het begin van de 20e eeuw vanuit zijn godsdienstwaanzin een moord begaat. Spannend, gevarieerd, origineel. De eerste keer dat Visser naar de brievenbus rende om de binnengekomen recensie te lezen, trof hij Vrij Nederland die sprak van een ‘meesterlijke debuutroman’. “Ik was verbijsterd. Daar droom je van.” Visser had zich voorbereid op het ergste. Hij vreesde niet zozeer slechte besprekingen, maar om helemaal niet besproken te worden. Dát kan ook nog, werd hem vooraf verteld. “Dat je al die jaren alleen voor buren en vrienden hebt gewerkt.”

50 duizend euro

Niks van dat alles. Ook de andere recensies waren lovend, hoewel kritischer. Bovendien won Visser de Marten Toonder/Geertjan Lubberhuizen-prijs voor Literaire Prozadebuten, als ook de Anton Wachter-prijs. Het meest hectische was nog de nominatie voor de AKO-Literatuurprijs. “Als je aan het schrijven bent, denk je er geen seconde aan dat je op die lijst terecht komt. Ik was op vakantie in Italië en werd gebeld dat ik op de longlist stond. Ik was helemaal door het dolle. Toen kwam ik op de shortlist en kwam de avond waarop je hoort: ‘Eén van jullie zes ontvangt 50 duizend euro.’ Mijn naam stond naast die van Helle Haasse, Thomas Rosenboom en Arnon Grunberg. Als ik die namen nu weer uitspreek, besef ik dat ik nooit had kunnen winnen.” En dat deed hij ook niet. Visser was blij toe. Onderhand had hij vaak genoeg verteld wat hij met die 50 duizend euro zou doen, mocht hij het bedrag winnen. De kippenkreet “Ako! Ako!” ging hem tegenstaan.

Nu is het 2006. Aan zijn droomstart als schrijver is Visser al lang gewend en nu moet hij omgaan met een veel gereserveerdere ontvangst van zijn werk. “Kennelijk is het zo dat recensenten niet goed weten wat ze aan moeten met een tweede boek. Ze zijn dan extra kritisch, werd mij verteld.” In Vrij Nederland werd ditmaal gesuggereerd dat Visser Hemelval met “samengeknepen billen” zou hebben geschreven. Bang om niet te kunnen voldoen aan de verwachtingen na zijn succesvolle eersteling. Die zorg was echter het laatste waar Visser zich mee bezig hield. In de jaren na zijn debuut overleed zijn vader en kreeg een neerslachtigheid – “depressief is een groot woord” – greep op hem. “Ik kreeg ideeën als: ‘Waarom? Wat maakt het allemaal uit?’ Dat soort gedachten.” Op den duur was Visser al lang blij weer lekker te kunnen schrijven.

Toch werd de roman als “biografie van een saaie piet” weggezet. In de ogen van Visser is die diskwalificatie haast als compliment op te vatten. Want dát was de bedoeling: de roman is met opzet saai, zo vertelt hij. “Ik sprak met een vriend over vroeger, over zijn moeilijke jeugd. Hij was toen dik en werd veel gepest. Hij zocht troost bij zijn buurman die duivenmelker was. Ik dacht: daar zit een prachtig verhaal in.” En zo schreef Visser het verhaal van Lode Bast, waarvoor hij veldonderzoek deed in de Dirk van den Broek. “Daar heb ik om me heen gekeken: ‘Is dit de man die ik zoek, of die?'”

Duiven

Hemelval is een roman met gedoemde personages. Hoofdpersoon Lode is een eenzame jongen, zonder veel liefde opgevoed door zijn barse vader. Pas als die zichzelf in het schuurtje voor het hoofd schiet, komt er lucht in Lodes leven. Met zijn moeder danst hij buiten in de regen. Maar ook met haar is het contact moeilijk. Lode wordt lid van ‘Tot Weerziens’, een duivenmelkersvereniging, en voelt zich al snel alleen tussen zijn duiven op z’n gemak. Op de achtergrond kwijnt zijn moeder weg. Na haar sterven trouwt hij Geesje, een cassière bij Super Van Zanten en verwoed verzamelaar van Swarovski kristal. Zij is na een abortus gebrouilleerd met haar gelovige ouders. Tevergeefs probeert ze zich op te trekken aan Lode, die nog altijd voor weinig anders oog heeft dan voor zijn duiven. Arjan Visser neemt de benauwdheid van de naoorlogse roman mee naar de eenentwintigste eeuw.

Kritiek dat Lode Bast een wat al te simpele ziel is, op het karikaturale af, wuift Visser weg. “Hij is niet overdreven. Ik ken mensen uit mijn jeugd die het ‘hier’ mee deden. Zij hadden weinig complexe gedachten. Ik weet niet of ik een voorkeur heb voor niet zo intelligente mensen. Wel heb ik een voorkeur voor treurige figuren. Het loopt allemaal slecht af, het is meelijwekkend. Waarom weet ik niet. Het is een soort onvermogen, dat is de gemene deler van mijn personages. Niet in staat zijn onbekommerd te leven.” Onvermogen – een thema in zijn werk? “Daar ben ik niet mee bezig. Iemand zei tegen mij dat het jammer was dat ik niet weer een historische roman geschreven heb. De verloren tijd, dat was mijn thematiek. Maar ik schrijf niet met boze opzet. Ik schrijf wat ik wil schrijven. Nu ben ik bezig met mijn volgende boek, en wanneer het af is weet ik wat voor boek het is. Dan kom ik misschien weer tot de conclusie dat er een onvermogend typ in zit.”

Over zijn derde boek wil hij niks vertellen – hij is koud begonnen – behalve dat zijn onderzoeksterrein van duivenkotten en supermarkten is verlegd naar de wereld van het Nederlandse rechtsysteem. Zo’n drie maanden na het uitkomen van Hemelval en plusminus vijfduizend verkochte exemplaren later, gaat Visser helemaal op in zijn nieuwe manuscript. “Ik kan me niet beheersen. Het is net als je een nieuwe auto hebt gekocht en alles dat je ziet heeft er ineens mee te maken.” Schrijven en schrijven – dat is wat hij wil. Zo gauw hij als journalist voor een maand genoeg freelance-opdrachten heeft gedaan, slaat hij elk verder aanbod af en werkt hij achter zijn computer alleen nog aan zijn komende roman. “Naar dat moment kijk ik uit.”

Utrechts Nieuwsblad

Als bekend journalist bevindt Visser zich in een bevoorrechte positie, zo beseft hijzelf. Al acht jaar lang doet hij interviews voor dagblad Trouw. Zijn rubriek ‘Tien Geboden’ mondde uit in verschillende boekuitgaves, alsmede een tv-programma bij de VPRO. Met zoveel succes is het niet moeilijk schrijfopdrachten te krijgen, zoals van de literatuurglossy La Vie en Rose of de VARA tv-gids. Ooit was dat wel anders. Vanaf 1987 schreef hij drie jaar voor een huis-aan-huisuitgave van het Utrechts Nieuwsblad. De Arjan Visser van toen was al onder de indruk bij het idee met zijn naam in een colofon terecht te komen. “Ik was er heel serieus mee bezig. In het begin heb ik knipsels bewaard: dat waren mijn eerste stukjes in de krant.”

Vervolgens werd hij tekstredacteur bij Libelle. “Ik werd er aangenomen omdat ik een jongen was, voor de rest waren er alleen meisjes.” Als opdracht kon hij dan een setje foto’s van een trui op het bureau geworpen krijgen met het verzoek daar aanprijzende woorden bij te tikken. “Ik wist niet wat ik moest bedenken: ‘een lekker warme wintertrui’? Daar kreeg ik dan een rode streep door, en zo ging het de hele dag door.” Pas toen Visser werd overgeplaatst naar de human interest-redactie kreeg het interviewerstalent kans op te spelen. Bij de Nieuwe Revu experimenteerde hij daarop met verschillende interviewvormen. Golfen met de een, uit eten met de ander. Met Cisca Dresselhuys, hoofdredactrice van Opzij, sprak hij aan de hand van de tien geboden. “Zij vond dat een goed idee, en zei dat ik het bij Trouw moest proberen te slijten.” De rest is geschiedenis.

Visser is een verhalenverteller, en daarom eigenlijk een gemankeerde journalist. “Ik ben nooit een nieuwsjager geweest. De grootste scoop zou ik kunnen missen. Ik heb daar geen oog voor. Zo was het ook met Ayaan Hirsi Ali. In mijn interview met haar voor Trouw noemde ze Mohammed een perverse man en een tiran. Alle kranten schreven erover en ’t kwam op het journaal. Mij was die opmerking als zodanig niet opgevallen. Ik was eerder bezig met het verhaal dan met de vraag of ik haar een uitspraak kon ontfutselen die haar zou bezuren. Kan ik die vrouw leren kennen, dat was mijn drijfveer.”

Voordat Visser aan het schrijven sloeg werkte hij bij de Sociale Dienst als maatschappelijk werker. Hij was er niet hard genoeg voor, kan hij nu zeggen. “Ik was te begaan met de mensen.” Die sociale betrokkenheid komt in zijn interviews nog steeds naar voren. “Hoe zit iemand in elkaar, hoe is dat zo gekomen?” Maar Visser mist de pretentie dat hij als journalist iemand helpt. Als kind wilde hij de wereld nog verbeteren door als zendeling Afrika in te trekken. Nu overweegt hij af en toe, bij het passeren van het buurtgebouw, of hij zal aanbieden eens wat boodschappen te doen. Ook als romanschrijver kan hij weinig bewerkstelligen, is zijn overtuiging. “Van anderen leer ik heel veel over het leven. Maar ik heb niet de illusie dat mensen dat bij mijn boeken hebben. Onlangs las ik Alleman van Philip Roth. Dat zijn dreunen van boeken: indrukwekkend en belangrijk. In die divisie speel ik niet. Dat zijn appels en peren. Ik kan mensen hooguit een tijdje vermaken.”