De smalle weg naar het Hogere
In een erudiet essay met vele voorbeelden laat de auteur zijn gedachten gaan over het haten (en liefhebben!) van gedichten en hun makers. Minachting voor het hogere is van alle tijden, maar deze merkwaardige emotie is zelden zo uitgebreid en geestig besproken als door Ben Lerner.
De titel is grappig en ook provocerend. Haten we poëzie echt? Veel mensen zijn er juist dol op, schrijven soms zelf gedichten. Men fluistert dat de meeste van ons in de puberteit en adolescentie wel eens een vers gewrocht hebben, al was het alleen maar uit verliefdheid. Overigens zijn de laatste jaren poetry slams echte publiekstrekkers geworden; bovendien verschijnen er regelmatig bloemlezingen. Het duidt allemaal niet op haat.
Poëzie bederft de jeugd
En toch heeft Ben Lerner, zelf dichter en schrijver van een hele roman over het ervaren van kunst (Vertrek van station Atocha) hier een punt. Hij begint, na een hilarisch verhaal over het reciteren van een gedicht voor de klas, met de Griekse filosoof Plato, die in zijn ontwerp voor een ideale samenleving de poëzie nadrukkelijk uitsluit. Dichters zouden de jeugd bederven met hun onwerkelijke schrijfsels. Hersenspinsels zijn het, loze woorden, die wel het hoofd op hol brengen, maar nooit een nuttig en juist beeld geven van de wereld. Laat staan de lezer helpen op de weg naar volwassen verantwoordelijkheid.
Wat doet een gedicht dan met je? Woorden die niet eenduidig naar een concrete realiteit verwijzen, maar reiken naar iets dat eigenlijk onzegbaar is. En daardoor de lezer in een andere stemming brengen – wellicht zelfs naar een andere wereld vervoeren. Lerner toont met mooie voorbeelden aan dat de ruimte die ontstaat als de betekenis niet vast ligt, verwijst naar transcendentie, en zo zelfs kan raken aan de religieuze ervaring. De geestelijke ruimte waar het ware, het goede en het schone in elkaar overgaan en samen Het Hogere vormen.
Parasieten?
Poëzie bevindt zich altijd in het spanningsveld van enerzijds een betekenis los van de ‘gewone’ realiteit en anderzijds, door dat gebrek, het scheppen van een authentiek traject. Iets dat echter is dan echt.
Maar is het dan toch een vorm van – onbetaalbare – waarheid? In het tweede deel van het essay beschrijft Lerner een wat toegankelijker vorm van afkeer. Poëzie pretendeert een blik te gunnen op een betere wereld, maar verandert niets aan die wereld. Sterker nog, dichters zijn eigenlijk nietsnutten, die een gewone baan zouden moeten zoeken. Hierin zijn ze verwant aan landlopers, geestelijk gestoorden en ander werkschuw volk, parasieten waar de kapitalistische maatschappij vanaf de start wel raad mee wist. Echter, scheppend vermogen is waardevol, om een betere wereld op te bouwen.
Zo komt Lerner tot een andere paradox: de waarde die een gedicht vertegenwoordigt is niet in geld uit te drukken en juist dat maakt mensen boos.
Daardoor kan het haten van gedichten zowel een manier zijn om op negatieve wijze uitdrukking te geven aan de poëzie als ideaal … als een defensieve woede jegens de suggestie dat een andere wereld en een andere waardeschaal mogelijk zouden kunnen zijn.
Aan de hand van een aantal gedichten worden al deze gedachten toegelicht. Het innerlijk traject van Emily Dickinson, de Amerikaanse droom van Walt Whitman en als uitsmijter het allerslechtste gedicht ooit volgens de auteur – en zelfs daar weet hij een spoor van authenticiteit te vinden.
Ergernis in de kantlijn
Jammer dat de uitgever/vormgever besloot om steekwoorden in de kantlijn te plaatsen. Deze zijn waarschijnlijk bedoeld om het lezen van de soms wat wijdlopige en abstracte stof te vergemakkelijken. Helaas zijn ze steeds op de verkeerde plek gedrukt, gemiddeld ongeveer twintig regels vóór en soms na de betreffende passage. De lezer moet met zijn duimen over de steekwoorden het boek vasthouden om er niet door in verwarring te raken. Bovendien is dit soort middelbare-school-leeshulp helemaal niet nodig voor het publiek dat dit mooie essay zal lezen.