Schiedams Gebrand
Volgens Vlaamse onderzoekers vertelt Edgar Tytgat (1879-1957) sprookjes. Maar de overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum Schiedam, die eerder in M – Museum Leuven te zien was en waar twee jaar voorbereidend onderzoek aan vooraf is gegaan, laat zien dat zijn werk ook de rafelranden van de maatschappij toont.
Neem alleen al de ondertitel van de catalogus, Herinnering aan een geliefd venster. Na de val uit een draaimolen, was dit venster voor het kind Edgar lange tijd diens enige uitzicht op de buitenwereld. Die buitenwereld was niet eenduidig, bleek later. En dat uitzicht leidde ook naar binnen, naar een fantasiewereld.
Ook kunsthistorisch was Tytgat wars van eenduidigheid, van ismen, al doet zijn eerste schilderij (Fantasie, marionetten en landschap uit 1912) nog zo sterk aan Ensor denken en zijn laatste (De dichter vindt zijn muze terug, 1956) aan Charlie Chaplin, die ook al te zien was op Tytgat en de wassenbeelden (1927). En dat is niet vreemd – beiden combineerden een wat kinderlijke stijl met de donkere kanten van de mens en het leven.
En natuurlijk herken je ook meteen het kinderlijke van de naïeve schilderkunst en het verhalende van Chagall; het museum afficheert Tytgat als de ‘Chagall van Vlaanderen’. Tytgat heeft Chagall overigens gekend. En inderdaad: de boom op Het mirakel van de heilige Dominicus (1942) lijkt op een bos bloemen op een schilderij van Chagall, maar de context is een geheel andere. De vioolspeler die veelvuldig door zowel Chagall als Tytgat wordt afgebeeld, is bij Tytgat bijvoorbeeld eerder een symbool voor verleiding.
Dichotomie
Wat bijvoorbeeld niet over het hoofd kan en mag worden gezien, is de zelfspot en humor die Tytgat ook eigen zijn. Dat blijkt uit het doek Inspiratie (1926) dat een prominente plaats op de tentoonstelling kreeg. Hierop heeft Tytgat zijn vrouw Maria De Mesmaeker (‘Maria mon coeur’, zoals hij haar noemde) afgebeeld, die op een wolk, vergezeld door twee engeltjes, door het raam (!) komt binnenzeilen. Of is ze eerder uit het vliegtuig op de achtergrond gesprongen?
Die dichotomie, van het sprookjesachtige, paradijselijke en het dreigende, de rampspoed, komt op verschillende schilderijen terug. Bijvoorbeeld op Voorspel van een gebroken liefde (1932) waarop de paraplu symbool staat voor wat komen gaat. Een paraplu die, net als de viool, vaker voor komt bij Tytgat, zelfs op een schilderij van Jozef en Maria: Jozef met paraplu en Maria op klompen. Maar dat past geheel in de lijn van de Vlaamse schilderkunst, waar Bijbelse taferelen al vanaf de Vlaamse primitieven in het hier-en-nu werden geplaatst.
Traditie
Tytgat past in die traditie, meer dan in de moderne schilderkunst van zijn eigen tijd; een Picasso-achtig gezicht als op Boom van goed en kwaad (1946) is een zeldzaamheid.
Dat wil niet zeggen, dat hij soms geen opvallende draai aan een in de traditionele uiting wist te geven. Neem Het op zwier gaan van de drie heren (1938), een drieluik dat wel een heel andere lading kreeg dan een Bijbels tafereel … Ook al kan hier worden toegevoegd, dat er op de linker luiken vaak mensen uit de tijd waarin het drieluik ontstond opduiken.
Scabreus, dat was zijn werk tenslotte ook. Dat blijkt uit de aquarellen Huit dames et un monastaire, een boek dat hij in 1941-1947 maakte en waarvan de bladen in een vitrine liggen. En wat je er ook verder van vindt, kunsthistorisch, inhoudelijk: een van de topstukken is het Monetachtige Euphrasie poseerde voor de eerste maal (1941), een dun geschilderd, schitterend doek dat de mooie en omvangrijke expositie in Schiedam afsluit. Negentieneenenveertig? Ja, de tentoonstelling – de eerste grote overzichtstentoonstelling van Tytgat in Nederland – is thematisch en niet chronologisch opgebouwd, en dat geeft prachtige doorkijkjes. Je zou het ‘Schiedams Gebrand’ kunnen noemen, als de koffie in het museumcafé – dank zij de voorliefde van museumdirecteur Deirdre Carasso kwam deze door de Vlaamse conservatoren Peter Carpreau en Gust Van den Berghe samengestelde tentoonstelling naar Nederland. En dat is mooi.