Routineuze commercie van twee dub-genieën
Neem een willekeurige opname. Zet Lee ‘Scratch’ Perry een paar minuten voor de microfoon en achter de knoppen. Resultaat: een instant underground klassieker. Perry zou zelfs de karaoke-versie van ‘Huilen is voor jou te laat’ kunnen voorzien van een dwarse, nonchalante cool. Hij is de tachtigjarige Ronnie Flex. De David Bowie van de dub. Hele volksstammen lopen vanavond uit om hem te zien. Oude rasta’s, Amsterdamse hipsters, Britse toeristen, meisjes met neusringen.
‘Scratch’ was als producer één van de grondleggers van het dubgenre. Hij slaagt er als één van de weinigen binnen de reggaewereld in, om niet in maniërisme te vervallen en zich constant te vernieuwen. Recent maakte hij samen met de Britse techno-nerds van de the Orb nog twee geniale platen vol kosmische dansdub. Ook werkt hij veel samen met Mad Professor, met wie hij een voorliefde voor elektronische invloeden deelt. In 1995 brachten ze bijvoorbeeld Super ape inna Jungle uit. Digitaal had toen nog niet de nare bijklank die het nu heeft in de muziekwereld en de twee experimenteren naar hartelust met alle gecomputeriseerde nieuwe snufjes. De plaat Black Ark Classics, die ze vorig jaar uitbrachten was een stuk minder innovatief. Een aantal van Lee Perry’s nummers uit zijn meest legendarische periode (de seventies) werden afgestoft en productioneel wat opgepompt.
Die ‘nieuwe’ elpee is aanleiding voor hun concert in de Q-factory en dat mogen we weten ook. Nog voor Perry het podium opkomt, heeft the Mad Professor de plaat al twee keer in de lucht gehouden. Op zich is er niks mis met commercie in de muziek. Perry laat zijn studio nog wel eens afbranden en dan is het ook handig als hij nieuwe apparatuur kan kopen. Maar het moet er niet te dik bovenop liggen. Dat verbreekt de magie, die voor een kosmische sjamaan juist zo belangrijk is.
The Mad Professor begint vlot, met snelle percussie en ratelende hihats vanachter een platenspeler en een effectenbak, het klassieke dub-instrumentarium. Het is helaas slechts een opwarmertje. Hierna zet hij een langzame plaat op en ontstaat een kenmerkend loom sfeertje.
Fles bubbels
Gelukkig is Perry wat grilliger. Zijn jasje, pet en microfoon zitten verborgen onder een lading kleurrijke buttons en gouden sieraden. Met zijn eindeloze woordenstroom van buitenaardse poëzie en profetische uitspraken tilt hij de muziek naar een hoger plan. Perry lijkt zich een beetje te vervelen. Hij vraagt (herhaaldelijk) om champagne (‘Champagne, so I won’t feel no pain’) en krijgt uiteindelijk slechts een bekertje spa. Dat gooit hij het publiek in, tot zijn eigen plezier, want als zijn glimlachende assistent uiteindelijk toch nog met een fles bubbels aan komt zetten wil Perry alleen maar nog meer water om zijn fans te kunnen besprenkelen. Zo’n houding is te verwachten van iemand die tegendraadsheid tot een kunst heeft verheven.
‘Play something new,’ verzoekt hij zijn dj, en als die vervolgens de remix van ‘Zion’s Blood’ opzet, kan Perry er geen genoeg van krijgen en vraagt om het nummer langer te laten doorlopen zodat hij nog een coupletje kan doen. ‘I’m not finished!’ Hij zingt verder, met veel bezieling en ondersteund door onwereldse koren. Het is een van de weinige momenten waarop het gegoochel met woorden en geluiden ook echt toverachtig aanvoelt.
Gelikte reclamespot
Mad Professor sluit af met twee nummers van Bob Marley, waarvan Perry ook de productie deed, waar hij duidelijk niet zoveel meer mee heeft. Af en toe zingt hij wat woorden mee en wacht tot het is afgelopen. Het is duidelijk een geste naar het publiek, maar wel erg uitgekauwd. Tijdens de toegift volgt een al even behaagzieke remix van Pharell’s ‘Happy’.
De soms wat gezapige repertoirekeuze zorgt ervoor dat het concert aanvoelt als een gelikte reclamespot voor de nieuwe plaat, en dat is jammer. Juist hun innovatiedrift maakte de twee dubhelden interessant. De professionele maar nogal karige ambience van de Q-factory helpt ook niet mee. Het is een kale loods waar je muntjes moet kopen voor je bier en waar bewakers meerdere keren met veel ellebogenwerk langskomen.
Maar het mag de pret niet drukken. Meer nog dan voor muziek of sfeer lijkt het zeer diverse publiek vooral gekomen te zijn om de legende nog in levende lijve te kunnen aanschouwen. Er worden veel handtekeningen gevraagd, armbandjes gegooid en telefoons omhoog gestoken. Een uitzinnige fan klimt nog op het podium voor een kort dansje maar wordt er hardhandig vanaf gegooid door de assistent, die eerder nog zo sympathiek leek. Die wordt op zijn beurt weer op de vingers getikt door de security. Het lijkt alsof iedereen verschillende belangen heeft en dat heeft zijn weerslag op de sfeer. Spektakel genoeg, maar wat is er gebeurd met ‘one love’?