Poëzie wervend in de breedte
Een gedicht hoort op zichzelf te staan, zegt men. Dat neemt niet weg dat je er het een en ander achter, over en in kan zoeken en vinden. Als dat lukt spreekt het gedicht misschien (nog) meer aan. Mijn gedichtenschrift van Benno Barnard helpt daarbij een handje.
Hoe doet hij dat? Ieder opstel, gemiddeld van zo’n vier pagina’s, opent Barnard met een gedicht en hij plaatst dat vervolgens op een apart persoonlijke manier in allerlei toepasselijke lengte- en breedtegraden. Geen enkelvoudige poëzieanalyse, maar een vertakking van allerlei zinnige associaties die het gedicht toestaat. Dat leest prettig, ook als het gedicht van keuze je minder aanstaat. Het promoveert je bovendien des te meer tot een betrokken lezer, betrokken bij zowel gedicht als commentaar.
Allesbehalve gortdroog
De stijl van Barnard is allesbehalve gortdroog. Dat is er mede aan te danken dat hij verbaal nogal kan uitpakken over iets wat hem bijzonder of juist helemaal niet bevalt. Met name loze moderniteiten moeten het ontgelden, vaak overtuigend genoeg om hem geen conservatisme in de schoenen te kunnen schuiven. Forse bewoordingen gebruikt hij als zijn accenttekens. Ook kost het hem geen moeite overdrijvingen en faux pas te erkennen of lichtjes te ironiseren.
Het persoonlijke van zijn gedichtenschrift zit ‘m niet alleen in de aansprekende eerste persoon enkelvoud, maar ook in de keuze van nogal wat dichters die hij ontmoet of goed gekend heeft, onder wie niet in het minst zijn vader, dominee en dichter Guillaume van der Graft. Ook vrouw en kinderen figureren hier en daar. We komen te weten dat Barnard als geboren Nederlander in België woont, een land dat hij als relatieve buitenstaander leerzaam weet te doorvorsen. De poëzie die hij serveert is afkomstig uit een wereld van sterk uiteenlopende tijden en landen.
Verrijkend
In ‘behandeling’ van een gedicht annex dichter slibben direct en indirect velerlei cultuuraspecten aan. Zo’n brede aanpak kom je niet vaak tegen en heeft een bovengemiddeld verrijkend effect. In Barnards bundeling Dichters van het Avondland (2006) heet het dat poëzie aan ‘geschiedkundige lectuur’ wordt onderworpen, geplaatst wordt voor een ‘historisch achterdoek’.
Evenmin gebruikelijk is dat Barnard zijn meningen, hoe min of meer zijdelings die soms ook zijn, niet onder stoelen of banken steekt. Dat daagt de lezer er op zijn beurt toe uit een eigen mening over die meningen te in te nemen. Belangrijk is ook dat Barnard enthousiasmerend een lans breekt voor poëzie die, vindt hij, niet aan de aandacht mag ontsnappen. Daar is het hem vooral om te doen.
Daad van rechtvaardigheid is dat Maurice Carême uit het stof wordt opgediept. In ‘Was Sappho lesbisch?’ vraagt Barnard aandacht voor Sappho van Lesbos, in ‘Theologisch traktaat’ voor Czesław Miłosz , in ‘Een Jood aan de poolcirkel’ voor Joseph Brodsky, in ‘Verdomde stalinisten’ voor Osip Mandelstam, in ‘Het is nooit veel geworden met onze literatuur’ voor P.C. Hooft. In ‘Een Vijftiger uit Andalusië’ komt de 12e-eeuwse Ibn-Al-Hammarah aan de beurt, naar aanleiding van diens zesregelige gedichtje ‘Insomnia’:
Toen de vogel van de slaap
zich in mijn oog dacht
te nestelenzag hij de wimpers
en bang voor vangnetten
vloog hij weg.
55 avontuurtjes inzake zoiets ‘verhevens’ als poëzie – voor zover valt te overzien kent Benno Barnard in zijn veelkantige aanpak zijn gelijke niet. Aanbevolen voor beginners en gevorderden.