‘Niets meer te verliezen’ Twee iconen in het naoorlogse Nederland
Voor het Joods Historisch Museum is deze tentoonstelling een passende keuze. De Nederlandse vormgever en binnenhuisarchitect Benno Premsela (1920-1997) en couturier Max Heymans (1918-1997) waren beiden joods en moesten tijdens de Tweede Wereldoorlog onderduiken. Bovendien waren ze beiden homoseksueel, dus dubbel kwetsbaar.
Bij binnenkomst is de tentoonstelling nogal overdonderend. Elk plekje is benut. Krantenknipsels, foto’s met onderschriften, plattegronden, maquettes, ontwerpen, vitrines met hoeden, modepoppen, beeld- en geluidsmateriaal, wisselen elkaar af.
Joods
Benno Premsela groeide op in Amsterdam in een ruimdenkend joods gezin. Zijn vader was één van de eerste seksuologen in Nederland en alles was bespreekbaar. Joods-zijn was een gewoon gegeven. Religie speelde geen enkele rol in het gezin en ze waren geen lid van een Joodse gemeente. Het gezin was bemiddeld en muziek, kunst en cultuur maakten onderdeel uit van het dagelijks leven. Op zeventienjarige leeftijd ging Premsela naar de ‘Nieuwe Kunstschool’, waar hij binnenhuisarchitectuur ging studeren. In 1941 moest hij zijn opleiding onderbreken om onder te duiken. Hij en zijn broer Robert waren de enigen die de oorlog overleefden. Zijn ouders en zus werden omgebracht in Auschwitz.
Bij Max Heymans lag dat anders. Hij was enig kind en zijn ouders hadden een orthodox joods huwelijk. Op dertienjarige leeftijd vierde Heymans zijn bar mitswa. Homoseksualiteit was in dit gezin onbespreekbaar. Zijn ouders hadden een groothandel in stoffen van wol en zijde. Van jongst af aan was Heymans gek op mooie kleding en verkleedpartijen. Deze vrouwelijke kant werd door zijn moeder geaccepteerd, maar zijn vader verzette zich tegen de interesse in mode van zijn zoon. In 1933 overleed zijn vader en verhuisde hij met zijn moeder van Arnhem naar Amsterdam. Ook Heymans moest tijdens de oorlog onderduiken. Zijn moeder werd weggevoerd naar Bergen-Belsen, waar zij vlak voor de bevrijding overleed.
Werk
Geen van beiden waren ‘joodse ontwerpers’, in de zin dat die identiteit een rol speelde in hun werk. Ze voelden zich vrij en wilden na de oorlog zin geven aan hun leven. Ze pasten goed in de traditie van optimisme en de drang tot wederopbouw van het naoorlogse Nederland. Na de oorlog hadden beide de mentaliteit van ‘niets meer te verliezen’. Ze werkten hard. Heymans ontwikkelde zich van hoedenmaker tot couturier met een eigen atelier. Premsela begon als ontwerper van leren tassen, werkte jarenlang als chef etaleur bij het warenhuis de Bijenkorf, waarbij hij regelmatig met Heymans samenwerkte. Hij werkte als vormgever voor bedrijven en particulieren en werd vooral bekend door zijn katoenen lusjestapijt en de Lotek-lamp.
Homoseksualiteit
Als homo-emancipator stonden beide ontwerpers begin jaren zestig vrijwel tegelijk in de voorhoede. Heymans sprak in zijn taboedoorbrekende autobiografie KNAL (1966) openhartig over zijn travestie en homoseksualiteit. Premsela was een van de eerste Nederlanders die in 1964 op televisie voor zijn homoseksualiteit uitkwam. Van 1962 tot 1971 was hij voorzitter van het COC.
Het lijkt de bedoeling van de tentoonstelling dat je een route volgt, aangegeven met cijfers op de grond. Het lezen van de kleine onderschriften bij de foto’s kost nogal wat moeite en het bekijken van de beelden en beluisteren van de tapes kost ook nogal wat tijd. Als iedere bezoekers gebruik wil van de uitgestippelde route en alle informatie tot zich wil nemen dan zal er snel een ‘file’ ontstaan. Er is hier ontzettend veel materiaal verzameld en tentoon gesteld. Op zich heel bewonderenswaardig en interessant. Maar jammer genoeg is er niet genoeg nagedacht over het aantal bezoekers.