Muziek / Album

Door de wol geverfde popmuzikanten

recensie: The Good, The Bad and The Queen

Damon Albarn maakte naam als de jongensachtige frontman van Blur: deze band gaf met intelligente, op maat gesneden popliedjes de toon aan in de jaren ’90, de glorietijd van de Britpop. Tongue-in-cheek, fris, onstuimig. Goed in het gehoor liggend zoals de Stone Roses, bevangen door de aangename grilligheid van David Bowie. Een album als Parklife (1994) bevat alles dat Blur zo goed maakte: de humor, de rock, de vindingrijkheid en het gevoel voor uitgewogen arrangementen waarmee de band zich onderscheidde van meer sobere Britpoprockers als Oasis en Supergrass.

De gladde jongenskop van Albarn begon pas vanaf 13 (1999) voor het eerst echte fronzen te vertonen – zijn vriendin had hem verlaten. De eerdere onbekommerde vaart was nu uit de liedjes verdwenen: een ontwikkeling die al in gang was gezet op de vorige titelloze plaat. Blur was inmiddels te zwaar op de hand om nog deel uit te maken van de hitparade. De composities versimpelden, de grilligheid nam toe, de nadruk lag hoe langer hoe meer op emotie en sfeer. Blurs laatste, Think Tank (2003), is misschien de meest aangrijpende plaat van de band. De liedjes ontberen overigens juist daarom de lange houdbaarheid die de eerdere perfect afgemeten popliedjes wél in zich hadden.

~

Ten tijde van dit album stapte Graham Coxon op, de gitarist die met zijn massieve en compacte gitaarspel verantwoordelijk was voor een belangrijk deel van het aloude bandgeluid. Oud-The Verve- gitarist Simon Tong nam zijn plaats in, wat betekende dat Blur voor altijd een vreemde voor zijn oude zelf zou worden. Maar de tijden waren sowieso al voorgoed veranderd. Albarn scoorde al in 2000 een onverwachte internationale hit met Clint Eastwood, de eerste single van zijn deels fictieve tekenfilm-hiphop-project Gorillaz. Samples, kant-en-klare melodieën, hiphopbeats – het was duidelijk dat de man ook buiten de grenzen van de Britpop kijkt. En anders bleek dat twee jaar later wel met de soloplaat Mali Music (2002), Albarns exploratie van Afrikaanse muziek

Danger Mouse

Deze én de volgende wetenswaardigheden zijn allemaal nodig om het hoe en wat van Damon Albarns meest recente project, The Good, The Bad and The Queen, te begrijpen. Want ook vermeldenswaardig: voor het tweede album van de Gorillaz trok Albarn producer Danger Mouse aan, op het internet berucht om zijn illegale grijze mix van The White Album en The Black Album, van respectievelijk The Beatles en rapper Jay-Z. Deze Danger Mouse zou niet veel later, in 2006, een gigantische hit scoren met Gnarls Barkley’s Crazy.

Nu, bij de aanvang van het jaar 2007, is daar dan de titelloze plaat van The Good, The Bad and The Queen. Wie vinden we terug in de bezetting? Het project is een theekransje van door de wol geverfde popmuzikanten. Opnieuw aangetreden als producer: Danger Mouse. Gitarist: Simon Tong. Drummer: Tony Allen, oud-drummer van Afrobeat-pionier Fela Kuti. Bassist: Paul Simonon, ex-The Clash. Achter de piano verschuilt zich de alsmaar zorgelijker kijkende Damon Albarn. Ook zijn liedjes zijn er niet vrolijker op geworden: regelmatig bezingt hij, cryptischer dan ooit, de zondvloed die weldra zal komen. Een onderwerp van een geheel andere orde dan de vroegere montere satire op het leven van de Britse kleinburger, zoals op The Great Escape (1995).

Onheilspellend

~


Damon Albarn etaleert op het album opnieuw zijn talent voor even simpele als simpelweg sterke harmonieën. Elk liedje bestaat uit slechts twee, drie handig gevonden melodielijnen, quasi-achteloos gezongen tegen de achtergrond van de in de ruimtelijke productie meanderende gitaarpartijen, strijkers, toetsen en achtergrondvocalen. Alles galmt, knarst en piept. Onder dit duistere geluidsbeeld tikt Tony Allen als een halve jazzpercussionist bedachtzaam voort: hij is verre van een rechttoe rechtaan rockdrummer. Paul Simonon bast kalmpjes zijn zelfs ietwat oubollige partijen.

Samen levert dit een plaat op, die tussen Think Tank en het werk met de Gorillaz hangt, met een vaak onnadrukkelijke schoonheid. Even gewoontjes als de ietwat nukkige bandfoto van de vier popveteranen, even prozaïsch als Paul Simonons wat sukkelige pentekeningetjes in het cd-boekje: The Good, The Bad and The Queen levert heel berustend een voorzichtig maar toch behoorlijk onheilspellend album af.