Gehyped en vergeten
.
Op deze langspeler blikt zanger Alec Ounsworth terug op zijn bewogen leven als muzikant. In een kleine vijfendertig minuten neemt de muzikale duizendpoot je mee langs alle ups en downs van de band. De furore van het debuut, het floppen van opvolger Some Loud Thunder en het één voor één vertrekken van de muzikanten liet de band niet onberoerd. Het leek zelfs even over te zijn voor de indierockers uit Philadelphia. Des te groter was de verrassing dan ook toen de band na talloze soloprojectjes – met een Guns’n’Roses coverband als ‘hoogtepunt’ – in 2011 weer ging touren.
Gladgestreken elektronica
Op de opvolger van het middelmatige Hysterical zijn de traditionele Clap Your Hands Say Yeah–ingrediënten minder sterk vertegenwoordigd dan voorheen. Hoewel het nerveuze, steeds overslaande, hoge stemgeluid van Ounsworth nog steeds de boventoon voert, wordt er muzikaal gezien voor een totaal andere koers gekozen. Het rammelende gitaargeluid en de speelse composities zijn ingeruild voor gladgestreken producties, ondergedompeld in een bak elektronica. ‘Blameless’ en ‘Impossible Request’ lijken bijna op ambientnummers die niet misstaan zouden hebben op Kid A van Radiohead.
Attracties
Nu de drumcomputers en synthesizers achterwege zijn gelaten, blijven er op deze jubileumplaat slechts een handjevol sterke momenten over: De bak gitaren op het einde van ‘As Always, Little Moments’ – dat bij vlagen aan ‘The Skin of Yellow Country Teeth’ van het debuut doet denken – en titelnummer ‘Only Run’, waar een duister bassrifje een gehaaste Ounsworth naar een voorlopig hoogtepunt toe stuwt. De climax vindt echter plaats tijdens ‘Coming Down’, waarbij Matt Berninger van The National meezingt. Samen met het gastoptreden van plaatjesdraaier Kid Koala op ‘Cover Up’ vormen zij de attracties van de plaat.
Ook al luistert het album lekker weg en heeft het zijn charmes, een erg hoogstaand muzikaal werkje is het niet. De uitgeklede en met elektronica overgoten indiemuziek voelt onnatuurlijk aan voor Clap Your Hands Say Yeah en doet ons enkel verlangen naar het debuut. Dat het hoogtepunt gevormd wordt door de minuut dat Ounsworth en Berninger samen zingen zegt genoeg: Dit album is geen tweede hype waard.