Muziek / Album

Oosters behang

recensie: Air - Pocket Symphony

“Machines give me some freedom”, zongen ze op 10,000 hZ Legend (2001). Die zin klinkt paradoxaal: hoe kan een machine – immers uiterst gelimiteerd in en onbewust van wat ie kan – je vrij maken? Maar Air bewijst dat het kan. Al jaren laat de band de grens vervagen tussen digitaal en analoog, tussen instrumentaal en sample. Het nieuwe album Pocket Symphony borduurt voort op Alone in Kyoto, het laatste nummer van de vorige plaat. Vond je Alone in Kyoto niet goed, dan tref je het slecht met Pocket Symphony.

~

Het past eigenlijk niet meer om te verwijzen naar de debuut-EP Premières Symptomes (1997) of naar Moon Safari (1998), het album waarmee Nicolas Godin en Jean-Benoît Dunckel doorbraken. The Virgin Suicides, de soundtrack voor de gelijknamige film van Sofia Coppola, was al een wereld van verschil met het vroegere werk. Maar sinds het album 10,000 hZ Legend, met zijn rauwe arrangementen en de albumbrede inzet van blieperige beats, is de spielerei duidelijk voorbij. Zelfs Beck zong mee! Beck, die held van de hip, die voor Airs eerdere werk toch echt nog te ruig was. Airs zomerse laissez-faire werd vervangen door een melancholisch, herfstachtig geluid.

Plaatjes kijken

Echt stoer zijn Godin en Dunckel nooit geworden. Als je de korte documentaire bekijkt – via het opendisc-systeem maakt je computer automatisch contact met de exclusieve extra’s op Airs nieuwe website -, blijken Dunckel & Godin nogal suffe, zijige types. In deze film mompelen ze wat over de ontwikkeling van de band, terwijl ze met hun modieuze kapsels hip doen tegen een computergegenereerde achtergrond. En passant maken ze nog sluikreclame voor de nieuwe Macbook, die goed past in hun gestileerde voorkomen. Het is meer plaatjes schieten dan dat er iets verteld wordt.

~

Air in Kyoto

Naar eigen zeggen hebben Dunckel en Godin zich voor Pocket Symphony laten beïnvloeden door het Verre Oosten. Zo leerde Godin een Japans snaarinstrument, de shamisen, te bespelen bij een Japanse meester. Volgens de documentaire koos Air voor de Aziatische insteek op aanraden van een beschonken vriendin. De prozaïsche verklaring op de website luidt echter dat Pocket Symphony de toon voortzet van het laatste nummer van Talkie Walkie (2004), Alone in Kyoto, dat alleen in de titel naar Japan verwijst. Maar op het vlotte Talkie Walkie viel Alone in Kyoto nu juist buiten de boot. Het was de trage, moeilijke afsluiter van een lekker in het gehoor liggende plaat.

Moeizaam luisteren

En zo kost ook Pocket Symphony wat meer moeite, om het voorzichtig uit te drukken. De eerste single Once Upon a Time is bijvoorbeeld een liedje met bloednerveus toetsenriedeltje en een ongeïnspireerde tekst die tot in den treuren herhaald wordt. Zelfs de nummers met gastvocalen van Jarvis Cocker en Neil Hannon helpen niet mee. Pulp-zanger Cocker zucht mee op het futloze One Hell Of A Party, maar klinkt alsof hij een zware verkoudheid heeft. Ook die gezellige Neil Hannon, frontman van The Divine Comedy, kan met zijn ijle, maar expressieve stem Somewhere Between Waking And Sleeping niet redden.

Luchtig behang

Gek genoeg zijn het juist de liedjes waar Dunckel & Godin tezamen de vocalen verzorgen, die wél goed klinken. Godin kan eigenlijk helemaal niet zingen, maar Left Bank komt tenminste overtuigend over. Uitblinker is het hypnotische Napalm Love, inclusief maffe samples en inopportune teksten als “I’m burning my love/ I’m burning alive/ burning alive”. De meeste nummers Pocket Symphony zijn echter muzikaal behang. En dan geen kleurrijk behang dat je met plezier urenlang aandachtig bestudeert maar behang zoals je dat aantreft bij modieuze minimalisten: grijs.