Tuymans als Rorschachtest
In 1995 was in Museum De Pont in Tilburg de eerste solotentoonstelling in Nederland te zien met werk van de Belgische figuratief kunstenaar Luc Tuymans (1958), die kort daarvoor was doorgebroken nadat curator en landgenoot Jan Hoet zijn werk inbracht op de documenta IX (1992) in Kassel. In 2013 was er een indrukwekkende tentoonstelling met grafisch werk van hem in het Haags Gemeentemuseum. Nu is hij terug in Museum De Pont, de voormalige wolspinnerij in Tilburg. Alle goede dingen bestaan in drieën, zegt men. Of toch niet helemaal?
Rorschachtest
In het Kwartaalbericht van De Pont (zomer 2019) wordt aanbevolen te beginnen in de voormalige wolhokken. De schilderijen die daar worden getoond, ‘bieden een goede introductie op Tuymans’ achtergrond en werkwijze’.
Het eerste schilderij dat je volgens de aanbevolen route tegenkomt, is ook meteen het oudste dat wordt getoond: Hands uit 1975. Als je lang naar het portret kijkt, zie je dat op de bonkige handen licht valt en het echt handen worden. Leren kijken, lijkt het advies uit het Kwartaalbericht. Dan komen niet alleen op Hands handen tevoorschijn, maar in Reuter (1987) opeens, heel vaag maar toch, ogen en een mond. Het lijkt op een Rorschachtest, waarbij je interpretaties legt in inktvlekken.
Betrokkenheid
Zou Tuymans dat erg vinden? Volgens het informatieve, begeleidende boekje bij de tentoonstelling ziet hij ‘een tentoonstelling als een denkruimte waarbij de bezoeker verbanden kan leggen tussen de verschillende werken en deze zo een nieuwe lading krijgen’. Dat lukt vooral in de tweede helft van de tentoonstelling. Je kunt je afvragen waarom. Wellicht omdat je hier minder geneigd bent louter naar de schildertechniek te kijken, maar ook meer de inhoud van de doeken bij je beschouwing betrekt. Het zijn werken die getuigen van een grote politieke en maatschappelijke betrokkenheid.
Tuymans noemt het werken van ‘een stille kracht’ met ‘diepere betekenissen’. Het lijkt wel of de fauna die veelvuldig voorbijkomt, symbool staat voor die stille kracht en diepere betekenissen en de wortels voor de verbinding die je als kijker wordt geacht te leggen tussen de verschillende werken. Het recente nummer vijf uit de serie Anonymous (2019), die op alle public relations-uitingen van het museum staat, verenigt alles in zich: de gezichtskenmerken zijn vaag en onherkenbaar, volgens de toelichting is geweld er overheen gegaan, maar dit is niet zichtbaar op het schilderij.
Wat rest
Het lijkt wel of Tuymans die wortels en de gruwelen zelf niet wil zien, laat staan tonen, maar dit wel van de beschouwers verwacht. Soms lukt de toeschouwer dat, al dan niet geholpen door de teksten in het begeleidende boekje, soms niet. Ligt dat dan aan de toeschouwer die niet diep genoeg graaft, of aan Tuymans zelf? Waarom maakte de tentoonstelling met grafisch werk in het Haags Gemeentemuseum destijds meer indruk dan deze schilderijen die je haast neigt te reduceren tot een Rorschachtest?
Wellicht omdat alles daar op z’n plaats viel: de werken, de context, de begeleidende teksten. Bladerend door de catalogus van toen stuit ik op de serie Zayin (1992), gebaseerd op dertien gedichten van Wilfried Adams (1947-2008). Eén daarvan (‘December’) zegt misschien al genoeg:
Een boom is nooit zozeer als in de winter.
Dan staat hij op zijn zuiverst, hard vertakt,
geen kleur die nu zijn strenge zwart uitvlakt.
De zuiverheid lijkt op de tentoonstelling in Tilburg een beetje verdwenen te zijn. En dat is jammer. Misschien biedt de expositie met Tuymans’ werk in Venetië deze zomer een herkansing.