Kunst / Expo binnenland

Niets om op te kauwen

recensie: Steven Gontarski, The Visitors

.

~

In The Visitors, zoals de show heet, zijn een stuk of dertig tekeningen bijeengebracht. De onderwerpen zijn weinig spectaculair: een jongen, een meisje, een vogeltje, getekend met potlood, vaak zo zacht dat het lijkt alsof Gontarski bang was om het papier pijn te doen. De jongens, die in de meerderheid zijn, zien er allemaal hetzelfde uit: smal gezicht, dunne mond, kort haar, priemende blik, een beetje zoals Vincent Cassel in La Haine – maar dan zonder flaporen. Niet uitzonderlijk knap maar wel stoer. Het is het type jongen dat we kennen uit rapclips, zelfbewust poserend bij een groepje schaars geklede dames of voor een dure auto. Maar zó, geplaatst tegen een lege achtergrond, afgebeeld in zachte potloodtinten, met alleen de dikke zilveren outline die herinnert aan de straatcultuur waartoe ze behoren, maken ze een zachte, haast feminiene indruk.

Vergankelijkheid

Gontarski (1972) begon aan deze serie terwijl hij werkte aan een monument voor twee verongelukte tieners en het is evident dat hij met deze tekeningen de vergankelijkheid van het lichaam, en daarmee die van het leven zelf heeft willen uitdrukken. Nu kan vergankelijkheid op vele manieren verbeeld worden: je kunt een schedel schilderen of een uitdovende kaars; je kunt de rimpels van een oude man fotograferen, diep als steengroeven krassen ze door zijn gezicht; je kunt het menselijk lichaam afbeelden als een lap dood vlees, een en al bloed en pezen. Of je kunt, en dat heeft Gontarski gedaan, je modellen zo tekenen dat ze transparant lijken, waardoor ze iets esoterisch krijgen, en geen portretten meer lijken, maar nabeelden van portretten, nabeelden die op het punt staan om uit te doven. Kijk nog maar even goed, lijkt hij te willen zeggen, want voor je het weet is het voorbij, weg – voorgoed.

~

Gontarski vs. Rembrandt


Is het daarmee ook goede kunst? Ik denk het niet. Deze tekeningen zijn zo licht dat ze ieder moment van de wand lijken te kunnen zweven – en dat begint tegen te staan. Zoals veel uitingen van de jeugdcultuur (graffiti, punk et cetera) waar Gontarski inspiratie uit zegt te putten, word je er snel door gegrepen, maar ben je er ook snel op uitgekeken. Er is niets om op te kauwen, niets om te verteren. Je neemt het werk probleemloos tot je, maar in de volgende zaal ben je het weer vergeten. Bovendien tekent Gontarski zoals mensen die nog nooit een potlood of kwast hebben vastgehouden denken dat het hoort: nauwgezet en met een slaafse aandacht voor ieder detail.

Wie echt goede tekeningen wil zien, kan beter een verdieping lager gaan kijken naar de tentoonstelling Van Cuyp tot Rembrandt, waar werken uit de verzameling van Cornelis Hofstede de Groot worden getoond. Daar zie je hoe een echte tekenaar als Rembrandt het doet: trefzeker, niet bang om er af en toe naast te zitten, zet hij lijnen op papier die geladen zijn als een sidderaal. Natuurlijk is het oneerlijk (en makkelijk) om een beginner met de grootmeester zelf te vergelijken, maar je zou willen dat Gontarski meer naar Rembrandt had gekeken. Wat hij doet is allemaal zo godvergeten braaf, zo walgelijk correct. Dat geldt voor de tekeningen, maar ook voor de op de Vlaamse primitieven geïnspireerde schilderijen waarop hij zijn modellen naar de schoonheidsidealen (hoog voorhoofd, lange neus, puitogen) van die tijd schilderde. Erotiserend, zoals je overal over Gontarskis werk kunt lezen, zijn deze schilderijen niet. Ze zijn redelijk plastisch geschilderd, deze jongens met hun blote bovenlichamen, ronde schouders en uitstekende ribben (Gontarski kan alleen geen oren schilderen), maar wellust roepen ze, voor zover ik kan beoordelen, niet op. Daarvoor is Gontarski een te weinig sensuele schilder, daarvoor is zijn stijl te schoon en afgevlakt. Niets is erger, schreef de Amerikaanse filmcritica Pauline Kael, dan ‘a clear minded pornographer’. Deze pornograaf lijdt aan smetvrees, een flinke dosis vulgariteit zou zijn werk goed doen.