‘Eene naïeve liefde’
Het succes van zijn beroemde romans heeft de poëzie van Louis Couperus (1863-1923) altijd op de achtergrond geplaatst. Daarbij leek hij zelf ook niet overtuigd van zijn eigen kunnen. Voor samensteller Frans van der Linden juist een reden om een aantal gedichten te bundelen.
Couperus’ dichtkunst, die hij zelf vergoelijkend zijn ‘naïeve liefde’ noemt, valt uiteen in twee perioden. Tot 1891 schrijft hij zijn vroege verzen die werden samengebracht in drie dichtbundels. Dan volgt een periode van stilte. Hij pakt de draad weer op in 1903. In deze uitgave zijn beide tijdvakken gelijk vertegenwoordigd, wat niet wegneemt dat de laatste periode als meest interessant beschouwd kan worden.
In zijn introductie omschrijft Van der Linden de vroege gedichten als ‘sentimentele liefdespoëzie als toonbeeld van dichterlijke kunstgrepen’. Hoewel er zeker een aantal goed gecomponeerde verzen tussen zitten, is het overgrote deel ‘ongeïnspireerde poëzie die men met een gerust hart terzijde kan schuiven’.
Slepend drama
Het vers Uchtend vormt een van de weinige uitzonderingen. Door de archaïsche toon is het even doorbijten en ook Couperus’ klassieke woordkeus zorgt voor een ouderwetse sfeer van vervreemding. Het is de melancholische strekking van een wonderlijke weergave die goed laat zien hoe de dichter zijn observatie in woorden weet te vangen.
De mist, uit zilverpaerlen als geweven,
Laat in de rozige uchtendschemering,
De helling langs der grauwe heuvelkling,
Zijn golvend waas naar ’t Westen toe verzweven.
De wat slepende dramatiek vereist vooral dat we deze poëzie in het licht van de tijd moeten zien. Een tijd waarin de Tachtigers een vernieuwing wilden doorzetten en geen goed woord over hadden voor de Haagse romancier die in hun ogen afbreuk deed aan de moderne poëzie. Voorman Willem Kloos typeerde het werk van Couperus als ‘literaire trash’ en noemde de recensenten die wel waardering voor de dichter hadden ‘kritiserende dilettanten’.
Zwelgende taal
Couperus is een ware estheet, altijd op zoek naar een schoonheid die over het algemeen buiten zichzelf aanwezig is. Hij verwoordt ervaringen en voorstellingen die vooral door een sterke visuele uitdrukking worden gedragen op een dichterlijke manier. De poëtische beschrijvingen van mythologische figuren en historische verhalen beheersen zijn fantasie, net als de klassieke wereld waar hij bekend mee raakt op zijn reizen naar Rome en Venetië. Met een doorlopend zwelgend taalgebruik trekt hij de lezer mee in een geromantiseerde droom:
Met tragiesch wolkgejaag komt meische temporale,
Bliksem aanvlammend, over de laguun’ gevlogen,
En acht’r een zwaar gordijn van zwarte regenstralen
Schuilt weg de waterstad en ’t wit paleis der Dogen.
De antieke schrijfwijze in combinatie met de vele ingeblikte woorden maken het lezen niet gemakkelijk. Dat de dichter eerder achterom kijkt – naar Potgieter en zelfs naar Hooft en Vondel – dan er een vernieuwende visie op na te houden, is duidelijk uit zijn doorwrochte poëzie op te maken.
Goedkoopte
Na 1903, als de tweede dichtperiode aanvangt, is er een andere, oudere Couperus zichtbaar. Hij schrijft persoonlijker, somber en depressief. De verzen in sonnetvorm lijken een directe afspiegeling van zijn gemoed en doen vermoeden dat dichter juist daarom weer naar de poëzie heeft gegrepen. De cyclus Nachten uit 1908 is van een dromerige openheid, waarin de waarheid, de liefde en de dood figureren:
Koel rijst de maan; aroom op korte vleugen
Heeft ’t kille zweet van ’t voorhoofd mij gekust;
‘k Weet van geen leed, ‘k verlang geen enkle lust;
‘k Drink de minuten met heel trage teugen.
En nu ik voel je hand rondom mijn wangen,
Weet ik, dat waarheid troost uit éen gebaar;
Dat waarheid zijn kan om ons, ook al hangen
De starr’ als leugne’ aan luchten angstig klaar,
En ben ‘k, in nauwe zekerheid gevangen,
Niet bang voor wat heem’lwijd is en onwaar…
Deze bloemlezing is vooral een bijzondere aanwinst voor de bibliotheek van Couperus-liefhebbers en niet zozeer een aantrekkelijke vondst voor poëziefans. Helaas draagt de vorm van het boekje niet bij aan het speciale gehalte van deze uitgave: er is duidelijk gewerkt met een marginaal budget. Het goedkope, dunne omslagje en de zielloze typografie doen weinig recht aan de poëtische nalatenschap van de grote schrijver.