Een vergezicht – boekpresentatie
In de literair-filosofische vertelling Het raadsel van de speelman van Jos Kessels (1948) wordt Tessa, de huishoudster van de speelman, getekend als iemand ‘van de huis-, tuin- en keukenwijsheid’. Maar dat is niet helemaal waar.
Het is Kessels manier om helderheid te scheppen: een eenvoudige, wat te eendimensionaal neergezette vrouw en een paar eenvoudige tuinmannen plaatsen tegenover de moeilijk te volgen speelman en de zoekende ik-figuur, de leerling die enkele weken bij de speelman en de vrouw inwoonde. Dat deed Kessels ook tijdens de boekpresentatie bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden, op 25 maart 2022, waarop negentig mensen hadden ingetekend. Over zijn dan weer naast en dan weer boven elkaar plaatsen van poëzie en filosofie riep iemand uit het publiek tot slot schaterlachend uit: ‘Alles is op een prachtige manier uit elkaar gevallen!’ Ja, Kessels liep namelijk een beetje vast door dingen eerst tegenover elkaar te plaatsen en zich daarna weer af te vragen of ze ook boven elkaar stonden. Of horen ze uiteindelijk gewoon bij elkaar?
De centrale vraag
De centrale vraagstelling tijdens zowel de middag in Leusden als in Kessels’ boek werd door uitgever en filosoof Florian Jacobs in zijn openingswoord ook samengevat in paren: ‘Taal en betekenis’ en ‘Poëzie en filosofie’.
Maar eerst dit: wie is die Tessa en wie is de speelman? Voor Tessa stond Charlotte [Sonntag] centraal, de echtgenote van de Duitse filosoof Gustav Heckmann (1898-1996). Twee bestaande mensen dus. De vrouw kon volgens Kessels heerlijke soep koken. Die at hij toen hij in 1985 enkele weken intern bij het echtpaar was. Twee keer per dag voerde hij toen met Heckmann diepgaande, socratische gesprekken nieuwe stijl. Die gesprekken vormden de grondslag voor dit boek, vertelde Kessels.
‘Speelman’ is de naam die de ik-figuur geeft aan Heckmann, die (een misschien wat te vaak herhaalde karakteristiek) zowel met zijn vingers toonladders in de lucht speelt als een (vermeend) spel met zijn leerling. Terwijl het omgekeerd zou moeten zijn: de ik-figuur is gekomen om het spel te leren spelen, om het archimedisch punt te vinden van waaruit hij orde kan scheppen in zíjn spel, ‘en een plek geven aan alles wat zich voordoet’. Wat hij krijgt is tegenspel, orakeltaal en steeds weer dezelfde vragen naar het waarom. Zo ervaart hij dat in het begin.
Het kralenspel
Dat spel slaat trouwens op het zogeheten ‘kralenspel’ dat wordt gebruikt bij de coaching van mensen en bedrijven, de wereld waarin Kessels zich bewoog: tien kralen opgebouwd in vier rijen, vier kralen aan de basis en één aan de top. Het gaat dan van feiten, gevoel en betekenissen naar het Idee, het Ene. Heel Platoons: het Idee. Dat wil zeggen: het perfecte voorbeeld van hoe iets zou moeten zijn. Bijvoorbeeld ‘de’ stoel in optima forma. Kessels schreef er eerder over. Onder meer in Spelen met ideeën (2012) en De jacht op een idee (2009). In het Nawoord van dit boek legt hij het spel ook nog een keer uit.
Het boek volgt de vier rijen. Subtiel wordt telkens de stand van zaken verwoord, zoals wanneer de ik-figuur zich richt op…
‘de betekenis van ongrijpbare woorden, de klank van zoekende akkoorden, majeur en mineur, kwinten en septiemen: ergens moet er toch een grondtoon zijn, een thuiskomen, dichtbij of ver weg’.
Ook in een eerder boek, Het welgetemperde gemoed (2019), heeft Kessels hiernaar gezocht. Daar ging het hem over het positivistische denken, gericht op feiten, en het fenomenologische, gericht op ervaringen. In zijn ogen – zo schreef hij in dit boek – ‘doet alleen de tweede zienswijze recht aan de essentie van de muzikale ervaring’. Belangrijker nog: ‘Ik ervaar muziek primair als communicatie, een interactie tussen componist, spelers en luisteraars’.
De hemel lacht, de aarde juicht
Ook Paul van Tongeren, Denker des Vaderlands (2021-2023) dacht tijdens de boekpresentatie door. Onder meer aan de hand van het gedicht ‘Januari’ van Ed Leeflang (1929-2008), zoals Florian Jacobs ook was begonnen met een gedicht van eigen hand: ‘De nar’. Kessels eindigt met een gedicht, ‘De hemel lacht’, waarvan de laatste strofe luidt:
‘En ik, warm achter het raam,
luister naar Bach, ‘De hemel lacht,
de aarde juicht’, vergezicht van
een onmogelijk weten dat ik, vergeten,
woordloos beaam.’
Met een reminiscentie aan de titel van een paascantate van Bach, BWV 51. En zo lijken er grenzen aan de taal te zitten en heeft muziek het uiteindelijk voor het zeggen.
Knap gedaan van Kessels! Het boek is geen gemakkelijke kost, maar de moeite waard om de uitdaging aan te gaan en het op je te laten inwerken om te kijken waar jij als lezer uit zou komen: poëzie en filosofie naast elkaar, boven elkaar of niet zonder elkaar kunnend? Met aan de top misschien muziek. De speelman heet niet voor niets speelman. Zittend op de top, op het dak van een huis zoals bij Chagall. Spelend op zijn viool.