Wie schrijft die leest, wie leest die schrijft
Wie nu onbekommerd doorleest hoeft waarschijnlijk niet meer tot de kunst van het lezen gebracht te worden. Die kunst komt zeker van pas bij Niets heb ik van mezelf. Hierin zijn drie hommages opgetuigd, aan Kees Verheul vooral, maar ook aan diens vroegere hoogleraar Engelse poëzie Clay Hunt in de VS en aan de dichter John Donne.
Niets heb ik van mezelf. Hierin zijn drie hommages opgetuigd, aan Kees Verheul vooral, maar ook aan diens vroegere hoogleraar Engelse poëzie Clay Hunt in de VS en aan de dichter John Donne.
Het gaat daarbij eerder om het werk dan om de personen, hoewel er een uitgewogen balans tussen beide is. En er passeren heel wat meer bewonderde namen, zoals Tjoettsjev, Gezelle, Van Geel, Vergilius, Ouwens. Het is prettig om aangestoken te worden door toegelichte bewondering. De manier van schrijven is er echt op uit om de lezer zich verder te laten verdiepen in werk van Anna Achmatova, Joseph Brodsky, Osip Mandelstam en al die anderen die passeren.
Goede lezers
Om te beginnen zet Willem Jan Otten in een abecedarium zijn vriend schrijver-vertaler Verheul in zijn spotlight. Meteen wordt de ondertitel van Niets heb ik van mezelf duidelijk: een hommage aan het lezen. Alle drie de schrijvers worden opgevoerd als uitmuntende lezers. Daarop sluit naadloos de gedachte aan dat je pas wat te schrijven kunt hebben als je goed gelezen hebt. Niet gek dus als Otten een favoriet citaat van Verheul citeert van Italo Calvino: een drietrapsraketje. Verheul zelf eindigt zijn eigen bijdrage ermee dat het elkaar doorgeven van geladen, in hun betekenis naar alle kanten open blijvende citaten een van de beste vormen van communicatie is.
Lezen voert tot schrijven en schrijven tot lezen. Verheul stelt beide aan elkaar gelijk:
Zoals de dichter zoekt naar een poëtische samenhang in de klanken en ideeën die uit zijn onderbewustzijn naar de oppervlakte komen, zo speurt de lezer naar een betekenis in de vaak raadselachtige woorden die de dichter op schrift heeft gesteld.
Leermeester
De kracht van Verheuls essay over Hunt, ‘Poetic Passion’, is de spanning die hij oproept door de chronologie van vragen waarvoor hij zich na de dood van zijn leermeester gesteld ziet. Scherpzinnig en met veel empathie vergaart hij vervolgens de antwoorden. Exploratie van nuances gaat hem goed af. ‘To make sense’ vond Hunt belangrijk, herinnert Verheul zich: ‘Met inspanning van al je kracht proberen rationeel houvast te krijgen op iets mysterieus.’ Dat past hij op zijn leermeester toe.
Deze werpt zich tot slot met zijn volle gewicht op een doorwrocht gedicht van John Donne (1572-1631). Tot de allerlaatste druppel perst hij de citrusvrucht uit. Ook Verheul mist hier de levendige docent die Hunt geweest is. Toch maakt ‘Hymn to God, my God, in my sickness’ (‘Lofzang tot God, mijn God, tijdens mijn ziekte’) nieuwsgierig naar andere gedichten van Donne. Maar vooral door Verheuls bijdrage wil je ook ander werk van hem onder ogen krijgen. Behulpzaam daarbij is de opsomming achterin van wat hij geschreven heeft: essays, memoires, romans en ook heel wat vertalingen.