Een crashend niemendalletje
Het debuut Vijf strippen van Wiegertje Postma werd gepresenteerd als ‘streekbusroman’. Het boek verhaalt over de belevenissen en gedachten van enkele reizigers die dagelijks dezelfde busreis maken. Leuke vondst, streekbusroman. Het leukste dat het boek te bieden heeft.
Vijf strippen is geen goed boek, het is geen slecht boek. Het is een niemendalletje. Dat is dan maar meteen gezegd. Geen bladzijde wekt verveling, evenmin is er iets dat je, zelfs lichtjes maar, doet opveren uit je luie leesstoel. Het bevat geen noemenswaardig slechte zin, maar ook is er geen enkele meer dan gewoontjes. De auteur verkoopt geen ergerlijke nonsens, maar er is ook niets dat een serieuze gedachte zou kunnen zijn. Het is altijd even mak, krachteloos en flauwtjes. De aanblik van een dooie mus biedt meer opwinding. Die middelmatigheid, die oppervlakkigheid zou een milde, gematigde toonzetting van deze recensie kunnen rechtvaardigen, buiten de toch al ruimschoots aanwezige verzachtende omstandigheden. Wiegertje Postma heeft nog niet de leeftijd van twintig jaren bereikt en was columniste van Spunk, de NRC Handelsblad-speeltuin voor beginnend scribenten. Haar columns gaven uitgeverij Rothschild & Bach zoveel vertrouwen dat Postma de vrijheid kreeg een roman te schrijven. Ja, dat is belachelijk natuurlijk, zegt jongedame Postma zelf ook, zeker daar het schrijven “nu eenmaal niet uit het diepste van mijn ziel komt”. Met die ontboezeming, te lezen in een interview met het Utrechts universiteitsblad, houdt Postma’s realiteitszin wel zo’n beetje op. Ze verwacht namelijk wel dat haar romannetje meer verdient dan een plekje in de boekentips van Flair of Cosmopolitan“. Wel, het hoort zelfs daar niet. Maar ondertussen ligt Vijf strippen gewoon bij de al dan niet betere boekhandel tussen het verzameld werk van W.F. Hermans en wat voor prachtige boeken nog meer. Schijnbaar is het literatuur.
Babbelpraat
Het is een alleraardigst en veelbelovend idee: elke morgen zitten dezelfde mensen in dezelfde streekbus, onwetend over de bestemming, lotgevallen en gedachten van hun medereizigers. Wie zijn deze mensen, wat doen ze, hoe staan ze in het leven? Het zou aanleiding kunnen zijn voor een fraai portret van een stukje Nederland en zijn inwoners. Een reeks psychologische schetsen, of een heus tijdsbeeld, ik noem maar wat. Een schrijver zou er wel raad mee weten. Niet Wiegertje Postma. Vijf strippen bestaat uit een aantal verhalen die niet noodzakelijk een roman vormen. Postma schrijft over een bang, kotsend jongetje, over een lelijke, stinkende vrouw waar niemand naast wil zitten en over een man met attachékoffertje die zich inbeeldt een soort James Bond te zijn. Kleine, leutige voorvallen met al te gewone mensen, het had met een beetje extra best dramatisch kunnen zijn. De stijl zou luchtig moeten zijn, maar is eentonige, meisjesachtige babbelpraat, tienerchicklit. In elke alinea is geprobeerd een grapje of een trefzekere typering te maken, maar ze zijn op zijn best cliché. Zoals het mijmeren van een aspirant-schrijver: “De bus is als het leven zelf: hij brengt je op plekken waar je niet heen wilt, maar hij brengt je ook weer terug. […] Behalve als je de laatste bus mist, dan kun je maar beter een taxi nemen.” Dat ziet hij als “heel bruikbaar materiaal”. Het achterliggend idee van Vijf strippen is ook heel bruikbaar materiaal, helaas is Postma vergeten haar aantekeningetjes uit te werken.
Klap
Na zo’n 150 bladzijden moet Wiegertje Postma het heilloze van haar eenzame arbeid ingezien hebben en laat ze de roman met een klap eindigen. Die klap wordt veroorzaakt door de zelfmoord van een vaste passagier, die de voorgaande dag door een medereiziger was afgewezen. De bus wordt die dag bestuurd door een provinciaals breezersletje zonder rijbewijs, dat achter het stuur is gekropen omdat zij en haar vriendinnen bij wijze van gezelschapsspel elkaar dergelijke opdrachten geven. De vrees dat haar vriendinnen haar zullen verstoten blijkt vele malen groter dan de tegenzin die haar nog niet geheel door domheid en alcohol aangetaste hersenmassa haar ingeeft. Dat staat er allemaal niet zo, natuurlijk, je moet er zelf het nodige bij verzinnen om het een beetje … maar wacht, halt. Ontdek ik hier superieure symboliek? Is de laatste gebeurtenis onvermijdelijk de klap van een bus die tegen een suïcidaal opbotst, omdat schrijver evenzeer schrijfvaardigheid mist als de buschauffeur rijvaardigheid? Is de streekbus niet ten diepste de roman die de lezer in handen heeft? Is het onnozele meisje dat onder druk van haar vriendinnetjes een stommiteit begaat, niet eigenlijk de schrijfster die verkrampt door de verwachtingen uit haar omgeving publicatie van haar geklets niet tegenhoudt? Staat daarom (wat een meesterlijke gelaagdheid!) de zelfmoordenaar ook niet symbool voor de auteur, die zelf, door publicatie, al haar kinderlijk romantische droompjes over schrijverschap uiteen laat spatten?
Ach, van zoveel ondefinieerbare middelmaat slaat zelfs mijn armgeestig brein aan het fantaseren. Wat zei Wiegertje nog meer in dat interview? “Maar weet je wat ik echt pijnlijk ga vinden? Dat ik straks misschien moet lezen dat ‘Wiegertje Postma nog jong is, en dat het misschien ooit nog wel wat wordt met haar’. En dat terwijl ik zo trots ben op dit boek.” Of het ooit nog wat wordt? Ik voorspel de Nobelprijs.