Hé, teelbal van ’n gek!
Meer dan twintig jaar na het verschijnen is Walter van den Broecks cyclus Het beleg van Laken nog zeer actueel en boeiend voor iedereen die iets van België, en van schrijven, wil begrijpen.
Een paar jaar geleden interviewde ik Walter van de Broeck in zijn woonplaats, het Kempense Turnhout. Ik had nog nooit iets van de schrijver gelezen, en wat ik over hem wist kwam uit literatuurgeschiedenissen en haastig opgezochte biografische schetsen en interviews. Belangrijke Vlaamse schrijver, geëngageerd, autobiografisch: dat ging wel lukken. Opdracht was uit te vinden wat de literaire invloeden van deze ongebruikelijke Kempenaar waren geweest, welke schrijvers hem als ‘jongmens’ hadden beïnvloed. Feitelijk kwam mijn hoofdvraag dus neer op een verkapte versie van die eeuwige, verkeerde vraag die interviewers niettemin tot het einde der literatuur aan auteurs zullen blijven stellen: waarom schrijft u?
Anekdotes
Van den Broeck stond zeer open voor het vraaggesprek. Hij was blij dat er weer eens Hollandse belangstelling was voor zijn werk en bleef toch opgewekt nadat hij hoorde dat deze Nederlander namens een Vlaams instituut kwam. De situatie was niettemin een beetje pijnlijk, want tekenend voor het onterechte gebrek aan belangstelling voor Van den Broecks werk in het noorden. De schrijver leek er niet mee te zitten: hij begon na de eerste vragen al een uitgebreid verhaal over zijn vroege lees- en schrijfervaringen. Hij was gaan schrijven, zo vertelde hij, omdat zijn vader niet tegen lawaai kon, en het krassen van een pen drong niet tot de hardhorige man door.
Dat was al een mooie, maar zijn tweede anekdote was nog ‘interviewers-fähiger’: op de middelbare school schreef zijn leraar eens het oudste Nederlandstalige zinnetje op het bord, het beroemde Hebban olla uogela. Dat had Van den Broeck aangegrepen: na negen eeuwen kon het neergeschrevene nog steeds een ander mens ontroeren. Er volgden nog andere verhalen, zoals die over zijn liefde voor de grote Russen (de schrijver liep murmelend een van de vele in het pand aanwezige boekenspelonken binnen om een aantal van zijn zeldzame dundrukjes tevoorschijn te halen), maar die eerste twee waren toch het mooiste. Enthousiaste Hollander schreef ze ijverig op en vertrok tevreden.
Een jonge Koning Boudewijn |
Groot was mijn verbazing en schaamte toen ik, een paar jaren later bij het eindelijk lezen van zijn magnum opus, de reeks Het beleg van Laken, ontdekte wat Van den Broeck mij eigenlijk had verteld. Onverwacht uit zijn huis gehaald, want ontboden door de Belgische koning Boudewijn, krijgt de hoofdpersoon (ene Walter van den Broeck) door de vorst schriftelijk dezelfde onmogelijke vraag voorgelegd: waarom schrijft u? Hij besteedt de vele honderden pagina’s van Het beleg van Laken en de vervolgdelen Gek leven na het bal!, Het gevallen baken en Het leven na beklag onder meer aan pogingen die vraag te beantwoorden. Eerst vertelt hij de koning over de vele schijnantwoorden, ‘pasklare verhaaltjes’, die hij klaar heeft liggen voor het geval die vervelende vraag weer eens wordt gesteld. En daar stonden ze uitgeschreven, die mooie anekdotes. In 1985, tot mijn schande.
De Belgische conditie
Of ze nu waar zijn of niet, de anekdotes, dat doet er weinig toe. Van den Broeck lijkt de lezer te dwingen op te houden met de vraag ‘of het nou echt is’ en te doen wat hij hoort te doen: lezen. Maar het universum waarin de boeken-Walter rondloopt lijkt zo bedrieglijk veel op het onze dat je geregeld geneigd bent het daarop te betrekken. Dat mag ook wel, want het beslaat niet alleen die schrijversvraag of de geschiedenis van (de fictieve) Van den Broeck, maar ook de hele Belgische wereld en geschiedenis. Het beleg van Laken is een Great Belgian Novel, waarin de ‘Belgische conditie’ uitgebreid wordt geanalyseerd, van de verlate keizersnedengeboorte in 1830 tot de ‘feitelijke opheffing’ van het land met de federalisering op haar hondervijftigste verjaardag, in 1980.
Vele, soms realistische, soms karikaturale personages komen aan het woord en geven hun visie op de merkwaardige botsing tussen oud en modern, rede en romantiek, Vlaams en Waals, mooi en lelijk die België heet. Dat gaat aan de hand van de onzalige verwikkelingen van het koningshuis der Saksen-Coburgs, van het koninklijk paleis Schoonenberg, en natuurlijk van de geschiedenis als beleefd in Olen, het Kempense geboortedorp van de schrijver. Daar kwamen arbeiders uit het hele land te wonen om in ’tfabriek’ te gaan werken, een merkwaardige warboel van dialecten en geschiedenissen die misschien België nog het beste symboliseerde. In de voorganger van de Lakense cyclus, Brief aan Boudewijn (1980), werd de koning daar door de schrijver rondgeleid.
Aan het slot van dit boek krijgt de kleine Walter van koning Boudewijn een vulpen om Olen voor de ondergang te behoeden. Nu is het omgekeerd, maar het probleem, België, blijft hetzelfde: een land met twee identiteiten, niet alleen Vlaams en Waals, maar ook vrijdenken-over-de-grenzen-heen naast rabiaat lokaalpatriottisme. Dat wil niet zeggen dat Het beleg van Laken al te zwaar op de maag ligt: Van den Broeck houdt de kost luchtig genoeg met, onder andere, zijn terugkerende taalspelletjes. De anagrammatische (hoofdstuk-)titels zijn een goed voorbeeld.
De cyclus is nu, ter gelegenheid van des schrijvers vijfenzestigste verjaardag, opnieuw uitgegeven. Dat is niet raar voor een boek dat zo actueel is en blijft. In Nederland, het werd al eerder gezegd, is het werk al tijden vergeten. En dat is jammer, want wie iets wil begrijpen van de wonderlijke staatsconstructie die België heet en de nog wonderlijker mensen die er wonen, kan niet om Het beleg van Laken heen.