Magdalena als wiskundeprofessor en telefoonseksesthetica
.
Wat er precies over geesten gezegd wordt, of welk poëtisch belang dat plassengebied dient, blijft helaas onduidelijk. Bovendien lijkt het toch niet helemaal te gaan over Maria Magdalena, maar over professor Magdalena: een wiskundige in Endegeest die met doctor Shakespeare theoretiseert over raadsels en vertrouwenskwesties: ‘Laten wij in onze gekte / elkaar niet wijzer maken: mijn geloof / wil slechts het uwe raken.’
Geen geesten
De poëzie van Tomas Lieske onderscheidt zich duidelijk van veel hedendaagse poëzie, waarin de ‘boodschap’ direct duidelijk is. Pas na langdurig herlezen van bijvoorbeeld ‘Dromen. Getallen’, begint langzaam te dagen waar het om gaat. Het lijkt er op dat het hele gedicht ‘slechts’ een antwoord vormt op de vraag uit de eerste strofe: ‘Is er een plaats denkbaar … waar dromen … verdergaan?’ Ook het ingewikkeld ogende ‘Springen vanaf de Eiffeltoren’ lijkt juist het meest voor de hand liggende te beschrijven: mensen die van de Eiffeltoren af springen.
De taal van Lieske is mooi op een on-Hollandse (en on-Vlaamse, immers niet schone) manier. De strofen zijn vol en gewichtig (‘vlak voor dat apocriefe / transatlantische deel van de nacht, zoemt / de gaasvlieg’), de zinnen lang uitgestrekt en opgedeeld in regels. De uitbundige vorm wekt de indruk dat er niet staat wat er staat – terwijl dat er toch echt lijkt te staan.
Wel breekbaar
Sterke, enigszins gesloten poëzie dus, maar absoluut niet monolithisch. De gedichten dienen er duidelijk toe de lezer te raken. Neem het titelgedicht: de wereld van een meisje is ineen gestort, en de spreker wil alles doen om haar weer op te bouwen: haar haren strelen, te drinken geven, met haar spelen (in de opsomming ontvouwt de kamer zich, worden spreker en meisje zichtbaar) en dan
Haar ogen sluiten, haar ritme opspannen
haar ledematen op de harde grond
kantelen, haar nijlpaard optillen.
Dat nijlpaard, dat voor lezing van de bundel nog een hip-absurdistische titel (iets in de trant van, ‘Fuck off, ik ga golfen’) leek, blijkt de crux van het gedicht. De schijnbaar onbelangrijke handeling van het speelgoed opruimen weegt plotseling zwaar. Een vergelijkbaar stel regels houdt zich op in ‘Meisje van acht verkracht door de huisvriend’, waar de brute feitelijkheid van de titel in pijnlijk contrast met het afstandelijke (en toch intieme) verhaal uit de eerste twee strofes komt te staan:
Hij heeft het kind de danspassen geleerd.
De paso doble zodat zij omgekeerd
in zijn armen kwam te hangen
‘Dirty’
Zo mooi, die drie regels: hoe ze de titel omdraaien en zachter maken, en dan de genadeklap uitdelen. Lieske spaart de lezer niet. Hij laat zijn prachtige taalgebruik juist los op de ervaringen die het daglicht niet dulden. Wie komt erop een gedicht over telefoonseks te schrijven (‘Hoe elegant beschreef zij middels het apparaat / haar positie, haar natgemaakte leisteen / de griffel die zij wilde klemmen’) en dat gedicht ‘Annunciatie’ te dopen?
Dit is geen zoveelste bundel van vage gevoelens, in spreektaal gevat. Haar nijlpaard optillen bestaat enkel uit volgroeide, intelligente zinnen en doordachte verwijzingen. De toon is ouderwets goed, en de onderwerpen hedendaags. Tomas Lieske heeft flink wat te bieden: een volwaardige stem, doordachte gedichten, gevoelige beschrijvingen én lef. Blijven herlezen dus.