Tijdreis vol clichés
De fantasie om door de tijd te reizen is niet van vandaag of gisteren. We hebben er onder meer boeken als The Time Machine en films als Back to the future aan te danken. De Amerikaanse debutant-op-leeftijd Selden Edwards haalt het idee opnieuw van stal in Fin de siècle. Wheeler Burden, telg van een roemrijke Amerikaanse familie, honkbalheld en popidool, komt terecht in het Wenen van 1897.
Net als andere werken uit het genre van de tijdreisliteratuur nodigt Fin de siècle uit tot filosofische overdenkingen. Mag de mens – mocht hij in de gelegenheid zijn – ingrijpen in het verleden? De gedachtegang is als volgt: stel je doet het (je vermoordt Hitler voor hij kwaad kan doen), dan verander je dus de loop van de geschiedenis, waarbij alles met alles te maken heeft. Er is dan een reële kans dat bijvoorbeeld de ontmoeting tussen je eigen ouders niet zal plaatsvinden en dat daarmee je eigen bestaan ongedaan wordt gemaakt. En daarmee dus óók de tijdreis die je zou gaan maken en uiteindelijk deze ingreep in het verleden zelf. Moeilijk, moeilijk.
Couleur locale
Fin de siècle voegt aan dat nogal hypothetische discours weinig toe. Edwards maakt optimaal gebruik van de mogelijkheden die het tijdreizen van zijn personages hem bieden. Er zijn ontmoetingen met (groot)ouders op jeugdige leeftijd. Er zijn misverstanden die in het graf zijn meegenomen en die nu opgehelderd worden. Er zijn notitieboekjes die hun weg door de tijd vinden. Iemand wordt zeer rijk op de beurs met behulp van legale voorkennis. En natuurlijk is er de couleur locale van het Wenen aan het eind van de negentiende eeuw; we zien grootheden als Mahler en Freud. Edwards creëert een ingenieus spel met raadsels in het heden en gedoseerde aanwijzingen in het verleden. Hij heeft dan ook meer dan drie decennia aan dit boek gewerkt.
Zo nu en dan lijkt het erop dat Edwards zijn fantasie echt de vrije teugel wil laten, bijvoorbeeld als Wheeler de frisbee in Wenen introduceert of wanneer er een ontmoeting plaatsvindt met Hitler als tienjarig jongetje. Maar telkens houdt hij weer in en hebben die gebeurtenissen geen vervolg. Een boek met zo een fantasievol uitgangspunt zou meer verbeeldingskracht moeten hebben. Edwards schept geen nieuw beeld van Wenen, maar valt terug op het oude vertrouwde. Zo wordt Sigmund Freud steevast aangeduid als ‘de grote zenuwarts’, of ‘de eerbiedwaardige arts’, of ‘de gerespecteerde geleerde’. Als de held naar het theater gaat, schrijft hij: ‘De opera zelf, Wagner’s [sic] Tristan und Isolde, was precies wat Wheeler zich voorstelde als passend in het decorum. Het was lang, ernstig en prachtig van melodie.’ Dergelijke bevestigingen van het vertrouwde worden clichématig.
Weinig ambitie
Edwards lijkt zijn lezers te onderschatten als hij een passage opent met: ‘Hier moet de verteller zich even opdringen en wijzen op wat ongetwijfeld al duidelijk is.’ Hoe kan een lezer dan nog nieuwsgierig blijven? Edwards wil ook te veel vertellen. ”Moet je zien,’ zei hij. ‘Wat een grootsheid! En dit is niet eens een van de mooiste voorbeelden van de grootheid van de gothiek [sic], ook al is het nog altijd een van de wonderen van middeleeuws Europa.” Dat, zoals ook uit de hier gebruikte citaten blijkt, de uitgever een boek vol taalkundige slordigheden heeft gepubliceerd, draagt ook niet bepaald bij aan het leesplezier.
Fin de siècle is misschien de moeite waard voor wie plezier heeft in het oplossen van de raadsels die besloten liggen in de terugdraaiende werking van de gebeurtenissen in dit boek. Die puzzel mag dan ingenieus zijn; voor de rest stelt het boek teleur. Edwards weet niet te uit te stijgen boven de al zo vaak gebruikte mogelijkheden van het genre.