Naïef met een donker randje
Uitgeverij Marmer bezorgde ons al eerder uitstekende debuten van Frouke Arns en Saskia van den Heuvel. Een voornaamgenote van laatstgenoemde, Saskia Stehouwer (1975), sluit zich kwalitatief aan in die rij. Haar eigen debuut Wachtkamers wringt soms, maar overtuigt.
Stehouwers gedichten zijn vreemd, en dat klinkt lomper dan het bedoeld is. Ondanks de bedrieglijk heldere taal is het moeilijk om daadwerkelijk tot ze door te dringen. Het is niet lastig om thematische lijnen te ontdekken in Stehouwers werk, procedés die ze vaker toepast, beelden die terugkeren, enzovoort. Het ligt eerder aan de montage van dat al, die me vaak een beetje dwars zit.
Plaatsbepaling
Deze gedichten rustig lezen werkt vreemd genoeg niet heel goed. De strofes lijken dan net niet op elkaar aan te sluiten, de beelden klikken niet logisch in elkaar. Het beste werkt het als je gewoon iets sneller leest, net zoals in dromen het ene tafereel opeens in het andere kan veranderen, zonder dat dat gek lijkt. Het volgende, titelloze gedicht is een goed voorbeeld van zo’n droomachtige sequentie van beelden:
in de stilte kan ik het ei pellen
ontdek ik een tweede huid
verend en stevig als een vogelnestwoorden die de boodschap plat verpakken
zodat je hem onder je arm
mee naar huis kunt nemenhet is goed oefenweer
de balkons ogen bewolkt
de wind roept om zijn moeder
Vreemde montage of niet, in Wachtkamers gebeurt genoeg om de lezer bezig te houden, ook als die niet goed door kan dringen tot de gedichten. Een ‘horizontale’ lezing zorgt echter voor nieuwe gezichtspunten. De som wordt daardoor meer dan het geheel der delen.
Veel in de bundel heeft te maken met richting zoeken en plaats bepalen. Een van Stehouwers opvallendste procedés is het definiëren van het zelf, vaak door de verteller zich met een ander te laten vergelijken. Zo lezen we bijvoorbeeld ‘vannacht ben ik een man die een vrouw kust / en zijn halfnaakte vader belooft / op zoek te gaan naar een bruid’ en ‘ik ben de man die elke dag achter het orgel gaat zitten / om de laagste toets in te drukken’. Ook is de verteller soms een ‘ik’ en soms een ‘we’, en lijkt dan ook voor anderen te spreken.
Onheil
Dat de verteller steeds dezelfde is, ondanks de verschillende vormen die hij of zij aanneemt, is een aanname. In Wachtkamers wordt in elk geval wel een zekere continuïteit tussen de gedichten gesuggereerd, op thematisch vlak, maar ook door geregeld de wind te vermelden. Die wind geeft het geheel iets dynamisch; een beleving van beweging, die zeker niet altijd zelfstandig en zelfgekozen is:
ik had [de passagiers] in een doos gestopt
maar toen kwam de wind
en nu zijn ze wegik weet dit omdat ik de wind
eerder bezig heb gezien
hij gaat grondig te werken
Stehouwer weet vaker een gevoel van onheil de gedichten in te laten sluipen, zoals de wind dat in het bovenstaande gedicht is. Die dreiging zorgt voor een prettig tegenwicht voor de quasi-naïeve toon die ze regelmatig aanslaat. Eerlijk is eerlijk: dat is bepaald niet één van de fijnste tonen die in gedichten aangeslagen kunnen worden, maar het donkere randje houdt Wachtkamers wat dat betreft in balans.
Wachtkamers is een fraai debuut geworden, waar je als lezer een hele tijd mee bezig kunt zijn. Dat de bouwstenen vaak wat ver van elkaar afgewaaid zijn is Stehouwer makkelijk te vergeven, want horizontaal gelezen ontstaat er een fraaie wereld.