De peripatetische methode van een boos oud mannetje
Volgens een legende gaf Aristoteles al wandelend college in een overdekte zuilengang, de peripatos. In het centrum van Amsterdam treedt een grimmige oude man in zijn voetsporen in de geraffineerde roman van Piet Meeuse, Het labyrint van meneer Wolffers. Geestige dialogen, gevoerd tijdens twaalf wandelingen, tot de dood en een postmoderne draai een einde maakt aan dit inspirerende verhaal over verhalen.
Bart Schaap, voormalig sigarenwinkelier, is na de dood van zijn vrouw vrijwilliger geworden. Twee keer per week haalt hij de invalide meneer Wolffers op om in de buurt van zijn verzorgingshuis aan de Nieuwmarkt in Amsterdam een wandeling met hem te maken. Die tochtjes verlopen heel anders dan hij zich had voorgesteld. Wolffers wil niet leuteren over ‘voetbal of appeltaartrecepten. Hij wil een gesprek op niveau; op zijn niveau welteverstaan. Dat betekent dat Bart luisteren moet naar Wolffers’ filosofische gedachten over verhalen, zijn stokpaardje. Meeuse zet Wolffers neer als een Amsterdamse Don Quichot met de goedmoedige, down-to-earth-Bart als Sancho Panza.
Van onder zijn borstelige wenkbrauwen keek meneer Wolffers hem verwachtingsvol aan. Bart Schaap begreep dat hij nog eens moest raden, maar hij wist zo gauw niets te bedenken. De ober zette hun koffie neer.
“O, kom op, Schaap! Waar hebben we het nou over gehad? Je moet wel een beetje opletten als je met mij loopt te wandelen, hè! Het verhaal! Dat is de geniaalste uitvinding aller tijden geweest.” Bart strooide een beetje suiker in zijn koffie.
Voorpoten en een strottenhoofd
Iedere wandeling komt de oude heer weer terug op zijn onderwerp. En telkens zorgt hij ervoor dat Bart in de war raakt. Voor de lezer is het af en toe ook moeilijk om hem te volgen. Eerst was er de oermens, die zich oprichtte en zijn voorpoten en strottenhoofd ging gebruiken om meer dan alleen het hoogstnodige te verrichten. De voorpoten zorgden voor technische uitvindingen en het strottenhoofd begon betekenisvolle klanken uit te stoten. Die klanken werden taal, de taal groeide uit tot verhalen. Verhalen geven betekenis aan het mensenleven en genereren bewustzijn van tijd. De mens is een homo fabulans. Bart knikt maar braaf en denkt er het zijne van. Maar hij wil eigenlijk wel iets meer weten van zijn rolstoeldocent.
Rondjes om de Nieuwmarkt
En zo wandelt het tweetal in steeds wisselende rondjes om de Nieuwmarkt heen. Een stadscentrum is, als de middeleeuwse kern enigszins bewaard is gebleven, altijd een soort labyrint. Je kunt er in verdwalen en soms lijk je er helemaal nooit uit te komen. Een mooi beeld voor een mensenleven als dat van de heetgebakerde docent, die overduidelijk een geheim met zich meedraagt. Door aanwijzingen als een verdwenen vrouw en kind en een vroeger adres in de voormalige Jodenbuurt denk je even aan een mogelijk Holocaustverleden. Ook Bart, die veel mededeelzamer is, heeft zijn tragedies. Zijn verhaal wordt overigens door meneer Wolffers nauwkeurig onder de loep gehouden. Kloppen de ooggetuigenverslagen van de overval op zijn winkel? Weet hij zelf wel wat er precies gebeurd is? Want verhalen zijn subjectief, woorden genereren beelden en alle beelden zijn potentieel leugenachtig.
Postmoderne twist
De dialogen van de twee zijn daarentegen feitelijk uitgesproken woorden. Wat gezegd is zou een ‘waar’ verhaal moeten zijn. Maar hier heeft Meeuse niet helemaal raak geschoten. Juist door de strenge, systematische opzet van twaalf gesprekken in evenzoveel wandelingen komen de karakters niet tot leven. Alsof ze buiten die wandelingen niet echt bestaan. Het slot, een ontknoping met een postmoderne twist, verandert daar niets aan. Misschien heeft Piet Meeuse net iets teveel gewild in deze overigens geestige en boeiende roman.