Sommige dagboeken moet je laten voor wat ze zijn
In korte tijd komen schrijversdagboeken uit van Oek de Jong, Rob van Essen en Jan Wolkers. Op hun best werpen ze een welkom licht op het schrijversschap van de auteur. Op hun slechtst blijven ze steken in de opsomming van triviale gebeurtenissen.
. Op hun best werpen ze een welkom licht op het schrijversschap van de auteur. Op hun slechtst blijven ze steken in de opsomming van triviale gebeurtenissen.
Toen Hokwerda’s Kind in 2002 verscheen, was het zeventien jaar geleden dat Oek de Jongs vorige roman – Cirkel in het gras – uit was gekomen. De Jong had hiervoor de romankunst opnieuw in de vingers moeten krijgen. Na anderhalf decennium van slechts novellen en essays was veel van het vak van romancier weer als nieuw voor hem. Gedwongen tot een uitgebreide reflectie op zijn schrijversschap, legde De Jong het ontstaansproces van zijn nieuwe roman vast in dagboekaantekeningen. De jaren 1997 tot en met 2002 zijn gebundeld in De wonderen van de heilbot. Deze periode vangt aan met het verschijnen van de essaybundel Een man die in de toekomst springt en besluit met de gloedvolle ontvangst van Hokwerda’s Kind.
Voor Oek de Jong is één ding kenmerkend. In zijn proza en zijn essays komt steevast de eeuwige tweestrijd tussen lichaam en geest bovendrijven. Meer dan dat dit slechts een terugkerend thema is in zijn werk, is het ook een motief in zijn leven. Schrijven is voor Oek de Jong een verheven bezigheid. Hij wil niet afbeelden, maar aan iets essentieels raken met zijn proza. Hij is een auteur die geëmotioneerd kan zijn als hij een dag goed heeft geschreven. Opmerkelijk is het moment dat De Jong ’s ochtends vroeg na een feest in bed ligt en beneden in huis kinderen hoort spelen. Hij moet huilen; hij beseft hoezeer zijn schrijven hem weghoudt van het ‘echte’ leven.
Want echt gelukkig is De Jong pas wanneer hij niet in zijn hoofd bezig is, maar een enorme smak maakt in de badkamer, of al joggend in het Amsterdamse Westerpark door een hond onderuit wordt gelopen, of na het zeilen door een steiger zakt en zijn been openhaalt. Oek de Jong zweet liever dan dat hij schrijft. Tóch blijft hij tot dat laatste onherroepelijk aangetrokken. Hij zit in de tang van dat dilemma – en weet dat boeiend te brengen. De wonderen van de heilbot is een rijk boek.
Zeeppompje
Wanneer bij Oek de Jong het schrijven niet vlotten wil, gaat hij zeilen op het IJsselmeer. Rob van Essen daarentegen maakt op zo’n moment het tuitje van het zeeppompje thuis schoon, of programmeert zijn ringtone. Van Essen is een schrijver met oog voor de lulligheid van het beroep. Het jaar waarin mijn vader stierf is officieel een ‘ontroerend en liefdevol’ verslag van de aftakeling van zijn vader in het jaar 2003. In werkelijkheid is het een portret van de troosteloosheid van zijn eigen schrijversschap. Verschillende mensen zien Van Essen bij voorbeeld aan voor de man die ooit samen met Ronald Giphart een tijdschrift oprichtte – eigenlijk Rob van Erkelens. Zijn buurvrouw vraagt hem of hij werkloos is; hij loopt overdag immers zo vaak over straat. En de organisatie van het ‘Bal der Geweigerden’ – de tegenhanger van het Boekenbal – reageert weinig begripvol wanneer Van Essen als één van de voorlezers om consumptiebonnen bedelt.
Je zou dit kunnen aanzien voor een overdosis zelfspot, maar het merendeel van de dagboekaantekeningen is simpelweg verzuurd. Dat maakt dit boek niet ‘ontroerend’, maar schrijnend, niet ‘liefdevol’ , maar cynisch. Van Essen verzorgt zijn vader plichtsgetrouw en doet zijn best om diens laatste dagen zo aangenaam mogelijk te maken. Maar hij voelt eigenlijk niks voor zijn vader en op de dag dat deze sterft, kan hij zich er moeilijk van weerhouden flauwe grapjes te maken. Dit alles hoéft geen vervelend boek op te leveren, maar doet dat wel.
Uitwerpselen
“Dagboeken zijn óf onpersoonlijk, óf oninteressant”, schrijft Rob van Essen. Daarin heeft hij in ieder geval gedeeltelijk gelijk. Als je Jan Wolkers’ Dagboek 1969 leest – vorig jaar verscheen Dagboek 1974 – lijkt het alsof je diens uitwerpselen onder de loep hebt liggen. Kijk, als je een dagboek uitbrengt, is het niet de bedoeling dat het een écht dagboek is. Want wat krijg je dan? Onbegrijpelijke telegramzinnen, tientallen weinigzeggende namen, opsommingen van alledaagse handelingen als boodschappen doen, naar de wc gaan, tabletten slikken en naar rupsen voor het raam kijken. Wolkers beschrijft een zondags autoritje met zijn oudste zoon. In Monnikendam kopen ze vis. “De hele auto stinkt naar paling. Eric heeft gelukkig servetjes uit de visbarak meegenomen.” Aan dit soort trivialiteit kan Rob van Essen nog een puntje zuigen.
Interessant aan dit dagboek had kunnen zijn, dat Wolkers in 1969 werkte aan Turks Fruit. Maar over deze roman laat hij zijn gedachten niet verder dwalen dan notities als: “Tik pagina T.F. uit.” Eén scène geeft wellicht het beste aan waar leven en werk van Wolkers samenkomen.
Om half twaalf rijden we nog even door de stad. Op de hoek van de Utrechtsestraat staat dat lekkere hoertje. Ik wil met haar naar bed met als excuus dat het voor T.F. is. Wat nog waar is ook. Katrina zei: ‘Dan doe je het eens een keer.’
Dieper gaat Wolkers niet. Jammer. Sommige dagboeken moet je laten voor wat ze zijn. De boekhandels liggen vol genoeg.
Oek de Jong • De wonderen van de heilbot. Dagboek 1997 – 2002 • Uitgever: Augustus • Prijs: € 17,90 (ingenaaid) • 249 pagina’s • ISBN 90 457 0014 x
Rob van Essen • Het jaar waarin mijn vader stierf • Uitgever: Atlas • Prijs: € 18,50 (paperback) • 285 pagina’s • ISBN 90 450 12847
Jan Wolkers • Dagboek 1969 • Uitgever: De Bezige Bij • Prijs: € 18,50 (gebonden) • 160 pagina’s • ISBN 90 234 1882 4