Boeken / Non-fictie

In het hol van de psychopaat

recensie: Natascha Kampusch - De diefstal van mijn jeugd

Boeken waarin iemand verslag doet van extreme ervaringen voeden doorgaans vooral de nieuwsgierigheid, of erger: de sensatielust van lezers. Natascha Kampusch’ boek over haar achtjarige gevangenschap in een keldertje van nog geen vijf vierkante meter, vormt hierop een uitzondering.

De analyse van haar situatie en de houding die ze hier als jong meisje tegenover heeft aangenomen, wekken ontzag. Kampusch geeft in haar verslag (opgeschreven samen met twee ghostwriters) blijk van een haast filosofische omgang met haar gevangenschap. Dankzij haar eigen fantasie, barmhartigheid en gezond verstand houdt ze zich staande. In het begin van het boek schetst Kampusch eerst een beeld van haar niet al te vrolijke jeugdjaren die voorafgaan aan de fatale dag op haar tiende. Gezien de onzekerheid die ze ontwikkelde doordat ze zich als kind niet echt gewenst en geliefd voelde, is de stevigheid waarvan ze blijk geeft in de gevangschap – geheel onderworpen aan een gestoorde man die volledige macht en controle uit wil oefenen – des te bijzonderder.

Prinses op de erwt
Haar eerste reactie op de ontvoering is meteen opmerkelijk. Haar eerste vraag als ze door Wolfgang Priklopil in het witte busje is getrokken is, luidt: ‘Wat is je schoenmaat?’ De tweede vraag, ‘Ga je me nu misbruiken?’, is een nuchtere reactie op de vele zaken van misbruikte jonge meisjes die ze op televisie voorbij heeft zien komen. Dezelfde avond vraagt ze haar ontvoerder of hij haar een verhaaltje wil voorlezen en een nachtzoen wil geven. Priklopil leest inderdaad het tweede deel van De prinses op de erwt voor, stopt haar in en geeft haar een kus op haar voorhoofd. Het is een eerste, instinctieve, poging van Natascha om de illusie van normaalheid te laten bestaan.

Andere manieren waarop Kampusch probeert contact te houden met de wereld van voor de gevangenschap, is door hardnekkig vast te houden aan structuur in haar leven. Iedere dag vraagt ze welke dag het is. Een van haar waardevolste bezittingen is een wekker die ze van haar ontvoerder krijgt. Zo tergend als het geratel van de ventilator achter de muur van de kelder is, zo geruststellend is het getik van de wekker: ‘De wekker toonde met elke tik aan dat de tijd niet stil was blijven staan en dat de aarde nog steeds draaide.’ Iedere dag poetst ze haar kamertje grondig, totdat de wc zo schoon is dat die ‘als een bloem van porselein uit de vloer omhoog leek te groeien.’

Fantasie
Natascha’s grootste kracht bij het overleven is de manier waarop ze haar fantasie gebruikt. De vertrouwde wereld die ze niet meer kan bereiken, haalt ze dichterbij door zich deze voor te stellen. Het meisje fantaseert over de toekomst en bedenkt in haar hoofd brieven en verhalen. Met de waskrijtjes die nog in haar schooltas zitten, tekent ze de ingang van haar ouderlijk huis op de muur: de deurklink, het kastje waar haar moeder altijd haar sleutels op legde. Zo kon ze fantaseren dat deze deur een keer daadwerkelijk open zou gaan.

Kampusch beschrijft hoe ze voor het inslapen altijd, als een magisch gebaar, haar hand op een bepaalde plek op het behang legde, haar ogen sloot en zich verbeeldde dat ze weer in haar eigen kamer terug was. Toen ze later vrij was en haar ouderlijk huis bezocht, herhaalde ze dat gebaar in haar échte kamer, en sprak de tienjarige Natascha toe: ‘Hier ben ik weer. Zie je wel dat het heeft gewerkt?’

Stockholmsyndroom
De diefstal van mijn jeugd
is een overtuigende afrekening met het haar in de media toegeschreven Stockholmsyndroom, het verschijnsel dat mensen zich in extreme situaties hechten aan degenen die hen bedreigen en van wie hun lot afhangt. Kampusch beschrijft hoe het regime van Priklopil naarmate ze ouder werd, verhardde: hoe hij haar als een slavin behandelde, uithongerde en mishandelde. Over het seksuele misbruik, dat er ook was, maar dat niet overheerste, geeft ze geen details – om nog iets van privacy te behouden. Ze geeft een overtuigende analyse van de psyche van Priklopil en van de drijfveren die hem mogelijk tot zijn daden hebben gebracht.

Daarnaast weet ze aannemelijk te maken dat er ook goede momenten kunnen zijn in dergelijke ongewenste omstandigheden, en dat een zekere band met haar ontvoerder (en zelfs enige tederheid) er juist voor heeft gezorgd dat ze sterk genoeg is gebleven om uiteindelijk te kunnen ontsnappen:

Er waren ook goede momenten, en die koester ik. Momenten waarop hij me bij het tekenen, schilderen of knutselen hielp en me aanmoedigde opnieuw te beginnen als het niet lukte. Ook het kwaad kent korte ogenblikken waarop een normaal bestaan en zelfs een gelijkwaardige verhouding mogelijk is.

Zijn wandaden vergeeft ze haar ontvoerder meestal meteen, om zich staande te houden en niet ten onder te gaan aan bitterheid. Ze stelt zich voor dat hij een uitermate ongelukkig leven moet hebben gehad, bijvoorbeeld in een weeshuis.

Anderzijds blijft Kampusch Priklopil er consequent aan herinneren dat het niet kan wat hij doet, en wanneer hij haar vraagt hem ‘maestro’ te noemen en voor hem te knielen, weigert ze pertinent. Ze wordt er uiteraard zwaar voor gestraft, maar hier trekt ze een duidelijke en principiële grens om haar eigenwaarde te behouden. Instinctief legt ze op dat moment een verband met de vechthonden die ze vroeger soms uitliet, waarvan ze wist dat je ze kort moet houden en niet teveel bewegingsvrijheid moet geven. Hij bleef het echter van haar eisen, maar ze gaf nooit toe. Soms antwoordde ze dan: ‘misdadiger’, of ‘schatje’ of ‘liefje’.

~

Vrijheid
De volwassen Natascha heeft zich gehouden aan de belofte die ze zichzelf in het begin van haar gevangenschap heeft gedaan en waar ze zich altijd aan heeft vastgeklampt: op haar achttiende zou ze vrijkomen. Na enkele gemiste kansen greep ze eindelijk haar kans en rende op een onbewaakt ogenblik de straat op, met afgeschoren haar, doodsbleek, sterk vermagerd en met nauwelijks kleren aan haar lijf.

De buitenwereld, die voor haar inmiddels onwerkelijk is geworden – als een soort Truman Show – betoont zich op dat moment uiterst grimmig. Slechts met grote moeite weet ze buurtgenoten te overtuigen haar binnen te laten en de politie te bellen. Als een misdadigster moet ze van de politie haar handen omhoog doen, ze wordt achter gesloten deuren ondervraagd en even later gaan de foto’s van haar kamertje, haar hoogst eigen intimiteit, de wereld rond. De politie raadt haar ten sterkste aan een nieuwe identiteit aan te nemen, maar hoe groot haar verlangen naar privacy ook is, datgene opgeven wat ze al die jaren met zoveel moeite heeft weten te behouden, dat doet ze niet.