Studie naar het Deense succesverhaal
Wie niet heeft gemerkt dat er de afgelopen jaren een hoop gebeurd is binnen de Deense cinema, heeft niet opgelet. De Nederlandse filmliefhebber kan er eigenlijk niet omheen: het omstreden Dogma-concept oogst nog steeds succes, de VPRO zendt met regelmaat een Deense film uit, moderne Deense vrouwen als Susanne Bier en Hella Joof trekken bioscoopbezoekers, en Vet Hard, één van de grootste Nederlandse filmhits van dit jaar, was een remake van een Deense komedie.
Het zijn allemaal voorbeelden van de ‘New Danish Cinema’, die de Canadees-Deense professor Mette Hjort in haar nieuwe boek onder de loep neemt. De Deense golf werd medio jaren negentig, na jaren van onbeduidende films, ingeluid door plotselinge kassuccessen als Ole Bornedals Nattevagten (Night Watch) en Nicolas Winding Refns Pusher. Harde, door Hollywood geïnspireerde films, die de Denen van hun eigen filmmakers niet gewend waren. Aan de andere kant van het spectrum lag Lars von Triers Dogma-beweging, die een handvol bijzondere en experimentele films opleverde. Deze twee ontwikkelingen zorgden ervoor dat de Deense cinema binnen een jaar weer op de wereldkaart stond. Vandaag de dag worden er al gauw zo’n 30 Deense speelfilms per jaar geproduceerd, die veel publiek trekken; in Denemarken zorgen ze jaarlijks voor een kwart van alle verkochte bioscoopkaartjes. Ter vergelijking: In Nederland worden evenveel films geproduceerd, maar die zorgen slechts voor minder dan een tiende van het bioscoopbezoek.
Reddingsactie
Pusher |
De hausse is echter niet het gevolg van een paar toevallige kaskrakers en de Dogma-publiciteitsstunt van Von Trier. Zoals Hjort uitgebreid laat zien, spelen professionalisering van filminstanties, een hoge staatssubsidie en de oprichting van een aantal vernieuwende filmmaatschappijen een grote rol in de veranderingen. Het Deense Filminstituut heeft ook een wezenlijk aandeel in het succesverhaal, maar nóg belangrijker is de prestigieuze Filmacademie, die filmstudenten uit heel Scandinavië aantrekt. Veel van hun oud-studenten hebben het ondertussen tot zeer succesvolle regisseurs geschopt. Globaal gezien was het een reddingsactie: de Denen, die in het beginstadium van de film aan de top van de filmwereld stonden, weigerden de handoek in de ring te gooien toen hun filmcultuur ten dode opgeschreven leek, en gingen tot actie over.
Aanwinst
De heropleving van de Deense cinema is een bijzondere en interessante geschiedenis, maar Small Nation, National Cinema besteedt daar op zich niet veel aandacht aan. Het boek is in de eerste plaats een sociologische studie die met behulp van theoretische modellen de dynamische processen belicht die ervoor zorgen dat een klein land als Denemarken zich binnen de wereldcinema staande weet te houden. Hjort presenteert in de kern van het boek een bijzonder complexe theorie die minder met films en filmcultuur te maken heeft dan met sociologie. Het is interessante leesstof (en bovendien de eerste op dit gebied), maar voor de lezer die wat over de nieuwe Deense films wil weten is het boek daarom veel minder geschikt. Aangezien niet-Scandinavischtalige literatuur over de hedendaagse cinema’s van het hoge noorden schaars is, is Hjorts studie toch een zeer welkome aanwinst op het gebied.
Festen |
Het boek behandelt zware kost, maar is wel op een lucide manier geschreven. De auteur bezit het vermogen om complexe verbanden te leggen. Bovendien is ze één van de weinige Engelstalige auteurs die bekend is met de films die buiten Denemarken niet vertoond worden. Haar fouten zijn gering (Per Fly noemt ze Peter Fly), en haar kennis van zaken is imposant – van elke film die behandeld wordt heeft ze uitgebreide achtergrondinformatie paraat. Eén van haar vorige boeken was het waardevolle interviewboek, The Danish Directors: Dialogues on a Contemporary National Cinema (2001), dat een nieuwe editie verdient waarin ook de nieuwste Deense filmmakers opgenomen zijn. Zolang dat boek er nog niet is, zullen we het met deze sociologische studie moeten doen.