Boeken / Fictie

Marnix Peeters, of het wachten op iets beters

recensie: Marnix Peeters - De tenondergang en ongelooflijke wederopstanding van Eddy Vangelis

Om maar met de deur in huis te vallen: De tenondergang en de ongelooflijke wederopstanding van Eddy Vangelis is niét goed. Het is vulgair, ongrappig en slechts heel sporadisch relevant. Het schrijfplezier spat als lichaamsvocht van de pagina’s, en daarmee is alles wel gezegd.

Je moet het hem wel nageven: drie forse boekwerken in drie jaar tijd. Marnix Peeters heeft op zijn berg in de Oostkantons, waar hij zich heeft teruggetrokken om in alle rust te schrijven, duidelijk de muze gevonden. Maar was debuut De dag dat we Andy zijn arm afzaagden veelbelovend, grappig, wreed en sensueel, dan is het enthousiasme bij De tenondergang en de ongelooflijke wederopstanding van Eddy Vangelis al flink getemperd. Omdat uit het boek blijkt dat de auteur dik 300 pagina’s lang bijzonder weinig te zeggen heeft.

Treurnis
Aan de setting (triestige gezinnen, verlopen hotels, sonzige cafés in stationsbuurten, pitabars, een druilerige hoofdstad…) ligt het alvast niet, net zo min als aan het uitgangspunt: we modderen allemaal maar wat aan in dit leven, omdat er nu eenmaal geen handleiding voor bestaat. Het probleem is dat Peeters zijn boek bevolkt met tientallen volstrekt onsympathieke en karikaturale personages: de werkschuwe, profiterende zwarte, de naïeve verloofde die niet doorheeft dat zijn aanstaande (bijna letterlijk) elke fluit die ze opmerkt af begint te zuigen, de droogstoppel van een vader die alleen maar met zijn hobo bezig is, de uitheemse zatlap, de zweterige, perverse kantooroverste die geilt op zijn jonge secretaresse. Enzovoort, enzovoort. Een stoet van stukgeslagen dromen en verdampte ambities die géén mededogen weet te wekken? Faut le faire.

Peeters’ bedoeling is duidelijk: op een absurde, burleske manier schetsen hoe zinloos dit leven is. Maar ten eerste: dat weten we al. En ten tweede: wie zich non-stop ergert aan al die ongeloofwaardige figuren, begint vooral de zinloosheid van het boek zelf te overpeinzen. Het duidelijkste voorbeeld is Frouke, de pijpgrage meid en verloofde van het titelpersonage. Op vakantie met de ouders en (aanstaande) verloofde? Dan pijpt ze bij de controle nog snel even de dienstdoende Marokkaan. Het Parthenon bezoeken? In het toeristentoilet het rokje omhoog voor een hitsige Amerikaan. En wat bijgevolg onvermijdelijk is: wanneer de verteller suggereert dat het huwelijk van Eddy en Frouke geen lang leven is beschoren, kan je exact voorspellen hoe dat zal komen. En inderdaad.

Daar gaan we weer
Pagina na pagina slaat de sperma je in het gezicht (ook bij de huwelijkscrisis uiteraard). Waardoor je onvermijdelijk de vraag begint te stellen of de schrijver geen probleem zou hebben? Want ook in Andy en het daaropvolgende Natte dozen was het een feest van opengesperde kutten en stevige toeters. Wellicht niet, wellicht schrijft hij er gewoon graag over, maar we kunnen alleen maar van harte hopen dat de auteur voor zijn vierde boek uit een ander vaatje gaat tappen. Want vermoeiend is het anders wel.

In een interview met een bekend weekblad heeft Peeters laten weten dat hij “verschrikkelijk graag schrijft”. Dat is zijn goed recht natuurlijk. Maar wanneer elke pagina schreeuwt ‘kijk eens hoe goed en graag ik schrijf’, dan heeft dat een averechts effect. Wanneer je nog maar eens aan een zin begint die meer dan één pagina in beslag neemt en je daarbij denkt ‘daar gaan we weer’, dan is de auteur er niet in geslaagd zichzelf ontzichtbaar te maken – waar hij overigens ook geen moeite voor doet, gezien hij regelmatig tussenkomt om commentaar te geven of de lezer te waarschuwen voor wat komt.

Te weinig
Heel af en toe slaat Peeters de bal wél raak, wanneer hij Eddy op zijn eenzame jongenskamer dromerig naar de treinen laat kijken, die in en uit het station van Eppegem denderen. Of wanneer hij in amper twee bladzijden de verveling en absurditeit van de werkende mens weet te schetsen:

[W]eer treuzelde er een chauffeur aan de stoplichten, dit keer aan de Budasteenweg, waardoor men weer zijn beurt miste, en het gesakker dat hierop weerklonk was de belangrijkste opwinding van de dag. Waarom sakkeren? Eigenlijk wilde men niet eens naar huis, laat staan snel. Enervering uit gewenning.

Dan denk je: was het maar meer van dattum geweest. Dergelijke rake observaties (zoals ook het einde van de pafferige kantooroverste écht goed is beschreven) doen je even opveren, waarna het al snel weer over “sperma recht in de openstaande muil” gaat.

Met De tenondergang en de ongelooflijke wederopstanding van Eddy Vangelis profileert Peeters zich als een auteur die niet zo grappig is als Brusselmans, niet zo melancholisch als Luc De Vos, niet zo relevant als Houellebecq en niet zo meesterlijk meanderend als Saramago. Maar misschien schrijf hij wel het liefst van allemaal.