De titel is het hele boek
Ter gelegenheid van het 150e geboortejaar van Louis Couperus (1863-1923) verscheen bij Uitgeverij Athenaeum een wetenschappelijke editie van de correspondentie van de Nederlandse schrijver. Meer dan 1400 thans bekende documenten werden gebundeld en door Couperus-kenner H.T.M. van Vliet van commentaar voorzien in een aparte, bijbehorende uitgave. Een buitengewone inspanning die voor de liefhebber niets te wensen over laat.
Toen in 2007 door het NRC Handelsblad in samenwerking met de NPS een grote verkiezing werd gehouden voor het beste Nederlandstalige boek aller tijden, haalde Couperus de top tien niet eens. Dat een Kader Abdolah achter Harry Mulisch op de tweede plek eindigde, zegt natuurlijk genoeg over zo‘n verkiezing, maar met de aanwezigheid van Reve, Nescio, Multatuli en W.F. Hermans in de top tien, had Couperus er niet in misstaan. Zelfs als men de boeken niet gelezen heeft, dan nog zal iedere beschaafde lezer opveren bij titels als Van Oude Mensen De Dingen Die Voorbijgaan of natuurlijk Couperus vermaarde debuutroman Eline Vere.
Aan het Couperus-elan ligt het in ieder geval niet, dat is er volop. Van het Couperus Museum tot aan een heuse Couperus kookworkshop voor fijnproevers; het is er allemaal. En wie er werkelijk geen genoeg van kan krijgen, kan altijd terecht bij het Couperus-genootschap. Een rijk en levendig gezelschap dat op talloze manieren het erfgoed van Couperus in het daglicht brengt.
De correspondentie
Louis Couperus had bepaald niet veel op met het schrijven van brieven. ‘Ik antwoordde niet, omdat ik niet veel te antwoorden had en brieven schrijven is toch al mijn ‘fort‘ niet‘, laat hij zijn voornaamste uitgever L.G. Veen (1863-1919) weten in een brief van 4 januari 1904. Als Europeaan in de dop was hij vrijwel altijd onderweg en had hij ook geen gelegenheid om een degelijk archief aan te leggen. Bovendien kon hij maar moeilijk begrijpen waarom mensen überhaupt zijn brieven zouden willen lezen en was hij van mening dat een persoonlijke correspondentie sowieso vooral toch persoonlijk was.
We staan er zelden bij stil, maar het heeft wel degelijk iets merkwaardigs om te snuffelen in post van een ander, aan een ander, voor een ander. Die is per definitie niet bestemd voor de wereld. Bij leven ongehoord, na de dood een geaccepteerd fenomeen. Couperus zou hoogstwaarschijnlijk niet al te gelukkig zijn geweest met deze publicatie, waarin vooral zakelijke brieven de overhand hebben. Zo vinden we er honderden brieven in terug aan zijn uitgever waarin druk onderhandeld wordt over geldzaken en proefdrukken. Soms bits, zakelijk of somber, maar altijd in een chique Nederlands zoals we dat nu niet meer gewoon zijn. Wie enkele uren bladert door de brieven wordt vanzelf meegezogen in een andere tijd en verlangt wellicht naar die typische stijl van eind negentiende, begin twintigste eeuw, waarin met zoveel hoffelijkheid tegen elkaar wordt gesproken. ‘Ik betuig U mijn zeer hartelijken dank voor Uw zoo gracieus cadeau, dat ik volgaarne aanneem en op hoogen prijs stel.‘ schrijft Couperus aan Veen, wanneer deze hem een portret cadeau heeft gedaan.
Het is overigens haast onmogelijk om niet gaandeweg het lezen een sympathie te ontwikkelen voor L.G. Veen, die zo liefelijk en aanhoudend genegen blijft doorklinken in zijn brieven aan Couperus. Als hij Couperus op 26 juni 1911 bijvoorbeeld schrijft waarom hij hem nog niet geantwoord heeft (wat vaker voorkwam), vraagt hij zich het volgende af:
Gaarne zou ik toch willen weten waar aan mij te houden. Tot nu toe heb ik steeds het honorarium betaald zooals ik meende te kunnen doen en is mijn nu gedaan aanbod weder van dezelfde kracht. Is het je te laag, zeg het gerust amice. Wij blijven even goede vrienden, nietwaar?
Maar hoe goed was die vriendschap eigenlijk? Op 22 februari 1919 schrijft Veen zijn laatste briefje aan Couperus, met als afsluitende zin ”t Spijt mij, maar voor deze manier voel ik niet veel en zal dus de zaak maar als afgedaan beschouwen.’ Veen sterft op 20 september 1919 aan nierfalen, maar de lezer zoekt vervolgens tevergeefs in de brieven verder naar enkele warme woorden of herinneringen van Couperus aan Veen, die ruim 20 jaar onafgebroken zijn uitgever was geweest. Dat zijn de momenten waarop het gemis van waarschijnlijk verloren gegane brieven de lezer pas werkelijk voor ogen komt.
De Commentaar
En zo is dit maar een enkele van de talloze verhaallijnen en mysteries die zich ontvouwen in de correspondentie. Ondanks haar noodlottig onvolledige karakter geven de brieven een rijk en interessant beeld van de mensen en de tijd. Het oorspronkelijke taalgebruik is gehandhaafd en we lezen alles zoals het toen geschreven werd. Dat went overigens vlot en staat het lezen verrassend genoeg nauwelijks in de weg. En ja, Frederik van Eeden komt voorbij, Frans Netscher en Frans Coenen, en Israël Querido en Willem Kloos. Zelfs Oscar Wilde is even in beeld, wanneer Couperus‘ vrouw zijn grote roman The Picture of Dorian Gray mag vertalen.
Oud bijzonder hoogleraar editiewetenschap H.T.W. van Vliet, die eerder al verantwoordelijk was voor de uitgave van Couperus’ Volledige Werken, maakte een indeling van de brieven in negen periodes. We volgen zo Couperus vanaf zijn debuut en het schrijverssucces via zijn reizen door Europa en voor de Haagse Post tot aan zijn laatste levensjaar in 1923. Iedere periode is voorzien van een korte inleiding die samen met een uitstekend geschreven algemene inleiding een vlotte en goede indruk geven van Couperus als schrijver en persoon.
Voor wie zich werkelijk wil verdiepen in de achtergronden die bij de brieven horen, is er een apart geschreven commentaar. Voorbijkomende personen, historische gebeurtenissen en allerlei relevante wetenswaardigheden worden hierin per brief toegelicht. Aangevuld met een wetenschappelijke verantwoording en een uitvoerig register waarin personen en werken van elkaar zijn gescheiden, mag dit met recht een zeer verzorgde uitgave worden genoemd die daadwerkelijk weinig te wensen overlaat, behalve dan dat uiteindelijk ook deze uitgave slechts weer de honger aanwakkert naar nieuw onderzoek, bijvoorbeeld waar het een nieuwe biografie betreft.
Deze uitgave is echter niet enkel geschikt voor studie, maar ook om in te bladeren – en zelfs te snuffelen, om zo gaandeweg ondergedompeld te geraken in de leefwereld van zo velen die toen leefden, dachten en schreven. En dan soms treft men een pareltje aan tussen al die zakelijke brieven, waarin Couperus zich even poëtisch laat zien als meester van de taal. Een meester die gewoon tot de absolute top van de Nederlandse literatuur behoort. Misschien dat het eens tijd wordt dat Kader Abdolah zijn plekje ter beschikking stelt.