Een absurde kwestie
In een bevreemdend, kafkaësk verhaal neemt de Zweed Jonas Karlsson bureaucratische overheidsinstanties, de mensen die voor die instanties werken en het kantoorleven op de hak.
Björn heeft een nieuwe baan gekregen bij ‘de Instantie’ en doet er alles aan zo snel mogelijk de achterstand die hij heeft ten opzichte van zijn ervaren collega’s in te halen. Hij komt een half uur eerder op zijn werk dan de anderen, neemt ieder uur exact vijf minuten pauze en houdt zich verre van de platte en domme gesprekken die zijn collega’s voeren. Hij wil in korte tijd de belangrijkste man op de afdeling worden en laten zien wat hij in huis heeft.
Hilarische strijd
Na twee weken ontdekt hij een kamer tussen de toiletten en de lift. De eerste keer dat hij er binnenstapt, merkt hij direct dat dit geen normale kamer is. Hij voelt zich er zelfverzekerd, knap en kan er volledig zichzelf zijn. Steeds vaker gaat hij stiekem naar de kamer omdat hij er beter kan werken dan op kantoor, waar hij omringd wordt door – naar zijn mening – domme, irritante, onverzorgde en lakse mensen.
De problemen beginnen wanneer zijn collega’s hem aanspreken op zijn vreemde gedrag. Waarom staat hij zo vaak tussen de toiletten en de lift zo eng voor zich uit te staren? Waarom lijkt hij de hele wereld om zich heen te vergeten als hij daar zo staat? Björn op zijn beurt denkt dat zijn collega’s een naar spelletje met hem spelen door te doen alsof de kamer niet bestaat. Door hem op deze manier klein te houden, willen ze voorkomen dat hij zijn collega’s overvleugelt, gelooft Björn. Wat volgt is een komische strijd tussen Björn die ervan overtuigd is dat de speciale kamer echt bestaat, zijn collega’s die het bestaan van de kamer hardnekkig ontkennen en afdelingshoofd Karl die de lieve vrede probeert te bewaren. Zoals Josef K. in Het proces op alle mogelijke manieren gedwarsboomd wordt in het zoeken naar de reden voor zijn arrestatie, zo wordt Björn gedwarsboomd in het bezoeken van een kamer waar hij zijn werk goed kan doen en waar – behalve Björn – niemand in gelooft.
Bevreemdend en herkenbaar
Karlsson schrijft vanuit het perspectief van Björn en dat is de grote kracht van De kamer. Björn lijkt een nogal verknipte kijk op de realiteit te hebben en dit leidt tot interessante en grappige observaties en overpeinzingen. Zo neemt Björn zijn collega Håkan mee naar de kamer om hem aan te spreken op zijn slordige gedrag. Sinds Björns eerste werkdag hebben de stapels documenten zich zover over Håkans bureau uitgespreid dat het niet lang meer zal duren voordat Håkans werk op Björns bureau terechtkomt. Björn wil echter niet dat zijn werk door Håkans slordigheid in gevaar gebracht wordt. Na het gesprek kijkt Björn terug op deze terechtwijzing:
Die nacht nam ik in gedachten mijn standje nog een paar keer door, zin voor zin, woord voor woord, en het werd elke keer beter. Ik zette een cd op met het eenentwintigste pianoconcert van Mozart, maar verving die na een poosje door een van Sting, om al gauw weer over te stappen op Dire Straits en vervolgens op John Cougar Mellencamp. Ik was eigenlijk van geen van allen een liefhebber, maar ik hield van het gevoel om me te midden van de besten te bewegen.
Of Björn echt zo verknipt is als hij in het verhaal lijkt, valt of staat met het feit of de mysterieuze kamer wel of niet bestaat. Pas in het allerlaatste hoofdstuk krijgt de lezer hier uitsluitsel over. Maar deze absurde kwestie is niet het enige wat deze korte roman zo interessant maakt. Alle personages in De kamer zijn uitvergrote versies van personen waar we in het echte, dagelijkse leven mee te maken hebben. De roman is daarmee zowel bevreemdend als herkenbaar en die tegenstrijdige combinatie maakt De kamer tot een merkwaardig boeiend verhaal.