Helemaal zonder betekenis is de Romeinse tijd nu ook weer niet
.
Lendering en Bosman gaan in De rand van het Rijk de strijd aan met de hedendaagse vooroordelen over de rol van de Romeinen in de Lage Landen. Hun oordeel dat de Romeinse tijd toch niet ‘helemaal zonder betekenis’ is, spreekt boekdelen over het cliché dat de Romeinse invloed ten noorden van Nijmegen minimaal was. Lendering en Bosman vegen met dit en vele andere vooroordelen resoluut de vloer aan. In weerwil van de nagenoeg complete afwezigheid van enige verwijzing naar de Romeinse tijd in het nationaal historisch curriculum, laten zij zien dat de Romeinse tijd een grote betekenis had – en tot op de dag van vandaag heeft – voor de ontwikkeling van de Lage Landen.
Romeinen en Barbaren
Van Caesars campagnes tot het uiteenvallen van het Romeinse Rijk en de machtsovername door Frankische heersers kenden de Lage Landen een veelbewogen geschiedenis. Volgens Lendering en Bosman was er van de befaamde pax romana slechts in beperkte mate sprake en kregen de Romeinen het gebied nooit echt helemaal onder controle. Toch deelde het in de Romeinse perceptie ruige en wilde grensgebied van het Rijk wel degelijk in de Romeinse welvaart en cultuur. De vele opstanden konden niet verhinderen dat de plaatselijke elite steeds Romeinser werd.
Wat de ‘Romanisering’ van de Gallische en Germaanse stammen eigenlijk inhield, is een centrale vraag in dit boek. Schitterende illustraties van de archeologische vondsten en overgebleven ruïnes bewijzen dat het in ieder geval geen simpele overname van de Romeinse cultuur was. In een nieuw Romeins jasje leefden inheemse gebruiken nog lang voort. Een sprekend voorbeeld hiervan is de verering van Nehallennia. Deze beschermgodin voor zeevarenden bleef ook tijdens de Romeinse tijd uitermate populair. Talloze votiefstenen met Latijnse inscripties zijn aan haar opgedragen, veelal door handelaren met een Latijnse tria nomina. Aangezien de tria nomina Romeins burgerschap aanduidt, maar niet per se een Romeinse afkomst, getuigen de votiefstenen evenzeer van de continuïteit van de Nehalleniacultus als van de Romanisering.
Bronnen
Lendering en Bosman benadrukken dat een gebrek aan kennis en bewijsmateriaal de historicus niet ontslaat van de plicht om de beschikbare bronnen zo goed mogelijk te interpreteren. De auteurs dienen dan ook geprezen te worden om hun genuanceerde beeld van de bevolking van de Lage Landen, dat de ‘barbaar’ van de antieke literaire bronnen naar het rijk der fabelen verbant. Terecht merken zij op dat het beeld van de Lage Landen in de klassieke literatuur meer over de Romeinen zegt dan over de Gallische en Germaanse stammen. Ze zien daarbij echter over het hoofd dat ‘de Romeinen’ evenmin een homogene groep zijn. Het is daarom jammer dat zij niet een paar zinnen gewijd hebben aan de smeltkroes Rome.
Dit gebrek had kunnen worden voorkomen als de auteurs wat minder letterlijk hadden geciteerd en wat meer hadden uitgelegd. Hoewel de discussie die ze opwerpen altijd verhelderend is en de citaten vaak erg grappig zijn, leiden vooral de langere stukken tekst nog wel eens te veel van de discussie af. Desalniettemin is dit boek door de prettige schrijfstijl van Lendering en Bosman en de werkelijk prachtige illustraties een absolute aanrader.