Twintigste-eeuwers
Twee eminente waarnemers bepraten de afgelopen zeventig jaar: Koude Oorlog, dekolonisatie en de Europese kwestie. De vuurrode lijn lopend door hun gesprekken is de fataliteit, die ‘optreedt waar macht zich ondanks alle ideologie samenbalt’.
Een eerste constatering is een even onvermijdelijke als treurige: beide gesprekspartners zijn overleden. André Spoor voordat dit boekje definitief geredigeerd was, Jérome Louis Heldring een half jaar later, op 28 april jongstleden. Beiden konden bogen op een indrukwekkende staat van dienst: allebei ooit hoofdredacteur van NRC Handelsblad; Spoor tevens buitenlands correspondent in allerlei wereldsteden en Heldring onder meer directeur van de voorloper van Instituut Clingendael en 52 jaar lang schrijver van de NRC-rubriek Dezer Dagen.
Boekgesprek
In Onze eeuw volgen Heldring en Spoor het lofoogstende model van de duo’s Helmut Schmidt en Fritz Stern (Unser Jahrhundert) en Tony Judt en Timothy Snyder (Thinking the twentieth century). Allen voerden prikkelende gesprekken over de twintigste eeuw en tekenden deze op. In omvang mag het resultaat van de dialoog Heldring-Spoor bescheidener zijn, in kwaliteit doorstaat het de vergelijking met genoemde boeken.
Hoofdthema is de naoorlogse buitenlandse politiek. Dit is geschiedenis waar ze zelf getuige van waren, vooral ook als professionele commentatoren. De toon wordt gezet door de meer uitgesproken Heldring, waarbij Spoor telkens scherpe kanttekeningen aanbrengt of middels enkele anekdotes extra kruid toevoegt. Zo vertelt Spoor over een ontmoeting met Kissinger, en pronkt hij met de herinnering aan een ‘cheek-to-cheek‘-dans met Joan Kennedy.
Heldring is tevens de grote realist, de bestrijder van verblindend idealisme. Vanuit deze positie bekritiseerde hij gedurende de Koude Oorlog het zo vaak ideologisch gestuurde buitenlandse beleid van (bijvoorbeeld) de Verenigde Staten en Nederland. Hoe verschillend in grootte en macht ook, beide naties vertoonden vaak de contraproductieve neiging tot verkettering, in plaats van een meer zakelijke benadering.
Dekoloniseren en bezuinigen
Dit geldt bijvoorbeeld voor de omgang met communistische landen. Een goed Nederlands historisch voorbeeld waar een zekere verblinding een productiever benadering in de weg stond, is de dekolonisatie van Nederlands-Indië. Heldring toont er begrip voor dat de Nederlandse regering na de Tweede Wereldoorlog meende de baten uit Indonesië nodig te hebben voor de wederopbouw. Maar dat maakt de regeringsstrategie niet minder dommig.
Blind voor het toch duidelijk waarneembare historische tij, ging Nederland rücksichtslos op het rebellerende Indonesië af – en verloor het iedere vorm van macht of invloed. Had de Nederlandse regering daarentegen alle tendensen in ogenschouw genomen, dan had het kunnen begrijpen dat de dekolonisatie onvermijdelijk was. En in dat geval had Nederland voor de realistische optie kunnen kiezen door politiek toe te geven, om daarmee een goed deel van de economische invloed veilig te stellen.
In het verlengde hiervan constateert Heldring raak:
Dekolonisatie moet je eigenlijk altijd aan rechtse mensen overlaten, want die kunnen niet worden beschuldigd van landverraad omdat ze zelf vaak houwdegens zijn geweest. (…) Bezuinigingen moet je daarentegen door links laten doen.
Als voorbeeld noemt hij De Gaulles dekolonisatie van Algerije – en de opmerkzame lezer beseft tevens dat het in vele Europese landen momenteel juist rechtse regeringen zijn die aan het bezuinigen zijn.
The pursuit of happiness
Hoe hard velen het ook probeerden, de macht laat zich niet wegidealiseren. En wat dan optreedt is wat Heldring en Spoor ‘fataliteit’ noemen (zie het citaat van Spoor in de lead van deze recensie). Net als in het geval van het nietige ‘gidsland Nederland’ stuurt de ideologie ook vaak de Amerikaanse politiek (natuurlijk: uitzonderingen daargelaten).
In dit verband wijst Spoor op het interessante gegeven dat het Amerikaanse ideaal ‘the pursuit of happiness‘ door individuen dusdanig sterk gevoeld wordt, dat het aan de basis is komen te liggen van de enorme Amerikaanse economische en daarmee indirect militaire macht. Via een omweg werd het dynamische Amerikaanse idealisme dus wel degelijk in harde macht omgezet.
Met intelligente charme waaieren Heldring en Spoor op deze wijze door de twintigste eeuw. Ook Heldrings decenniaoude euroscepticisme en pessimistische mensbeeld komen even aan bod. Daarentegen erkennen ze grif hun kennislacunes: geen China, Afrika en nauwelijks economie. Niettemin is het resultaat een mooi kleinood, gekenmerkt door een volstrekt niet-navelstaarderig en daardoor on-Nederlands aandoend perspectief.