Boeken / Fictie

Krabbeltjes

recensie: Ingmar Heytze - Ik ben er voor niemand

.

Ik ben er voor niemand (2003), Heytze’s prozadebuut, voldoet echter niet aan het standaardbeeld van het begrip ‘proza’. Het bevat geen volle pagina’s met dichte doorlopende tekst en geen meeslepende verhaallijn. Het boek lijkt eigenlijk meer op een poëziebundel. Het bestaat uit kleine stukken tekst, die min of meer los van elkaar staan (gescheiden door witregels en kleine illustraties). Deze stukjes gaan over uiteenlopende dingen: reuzenpanda’s die maar een milde desinteresse voor elkaar tonen, een Japanse kers in bloei tijdens sneeuwval, een kapotte roltrap in een warenhuis op zaterdagmiddag, bezoek dat te laat komt, enzovoort.

Scheurkalender

Tussen al deze stukjes is er één verhaal dat een kleine lijn vormt door het boek. Het is het eind-goed-al-goed verhaal van een ik-persoon, Retour Afzender (hij ontvangt de post die door anderen is afgewezen) die verliefd is op een meisje genaamd Egel. Om hen heen lopen verdwaalde sprookjesfiguren die het geheel een surrealistisch karakter geven. Een kabouter (met een mutsje en rode wangen!) schopt tegen schenen, een vos praat sluw en een verre Eenhoorn stuurt brieven.
Deze vertelling vormt echter niet de hoofdmoot. Het gaat hier niet om de psychologie van de ik-persoon, het doordringen in een relatie of het vertellen van een geschiedenis. Dit verhaal bestaat net als de rest uit een verzameling losse anekdotes en verzinkt tussen al de andere observaties, gedachtes, vragen en mooie zinnen. Al met al doet Ik ben er voor niemand aan als een scheurkalender.

Luchtig en ontredderd

Is er iets mis met een boek dat gaat voor het kleine en losse in plaats van het grote samenhangende? Nee, niet persé. Heytze heeft een charmante, licht voortkabbelende toon van ‘er is niets aan de hand alleen enkele kleine dingen die niet iedereen ziet’. Zo observeert hij hoe het achterlichtje van zijn fiets dat op batterijen werkt steeds zwakker gaat branden: ‘Het achterlicht van mijn Gazelle doet mij zodoende aan allerlei dingen denken, maar wat voor een dingen, daar krijg ik de vinger dan weer niet achter.’ Het is een luchtige toon, vermengd met lichte ontreddering.

Net naast

Maar het lijkt alsof Heytze zich door zijn eigen charme heeft laten verleiden. Veel van de stukjes zitten er net naast. Zo maakt hij zijn eigen tegeltjeswijsheden: ‘Je hebt altijd een jas te veel bij je, of juist een sjaal te weinig’, ‘Waarom zou je vechten tegen dingen waarvan je helemaal niet wilt winnen?’. De teksten zijn net te wijs, en net te grappig (‘Ik kan je alleen dronken voeren als je een beetje meewerkt, bijvoorbeeld door af en toe iets te drinken. Verder zou het prettig zijn als je niet zo goed tegen drank kon, want ik heb weinig geld bij me.’), net te slim (‘Weet jij wat “groeten” eigenlijk precies zijn? “Liefs” en “dag” dat begrijp ik wel, maar “groeten”???’) en net te filosofisch (‘Dieren, wonen die eigenlijk wel?’). Veel van de stukjes zouden waarschijnlijk alleen leuk zijn wanneer je ze met handgebaren in het café zou horen vertellen (de vraag waarom camembert nooit terug in de verpakking past, of waarom serveersters toch tot de groep mensen behoren die niet reageren op jouw wuiven en roepen).

Aantekenboekje

Dit, en het feit dat de stukjes zo willekeurig door elkaar staan, maakt dat het boek niet aandoet als een zorgvuldig samengesteld eindproduct. Het verbaast dan ook niet om achterin te lezen: ‘Ik ben er voor niemand is geschreven op een Apple iBook, in diverse Utrechtse bibliotheken en cafés’, hoewel je je kunt afvragen waarom dit expliciet vermeld wordt. Het lijkt een excuus voor de totale luchtigheid. Inderdaad: we zijn aan het lezen in het aantekenboekje van een dichter die in het café zit. We kunnen misschien meegrinniken met de maker, maar nergens vallen we van onze stoel. Dit zijn geen scherpzinnige ‘prozagedichten’, zoals de achterflap doet geloven, maar schetsjes, krabbeltjes, en de lezer blijft achter met de vraag: Waarom is hier geen dichtbundel uit gekomen?