Een buitenstem
.
Historicus Hermann Walther (H.W.) von der Dunk (1928) is emeritus hoogleraar contemporaine en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Dat is tevens de universiteit waar hij zes decennia geleden studeerde. Nu is Von der Dunk al tijden beroepsmatig gepensioneerd, maar dat wil niet zeggen dat hij zijn pen heeft neergelegd. Het nu verschenen Voordat de voegen kraakten is deel twee van zijn memoires, na het in 2008 verschenen Terug bij strijklicht. Denk verder aan zijn indrukwekkende tweedelige Europese cultuurgeschiedenis De verdwijnende hemel en het recente historiografische werk De glimlachende sfinx.
Wie hetzelfde anders zegt..
Von der Dunks schrijfdrift is reden tot opgetogenheid. Om te beginnen met een wat verbleekte, maar onvermijdelijke waarheid: historici presenteren tijdsbeelden en houden ons zo een spiegel voor. Bij Von der Dunk speelt bovendien nog een extra dimensie: hij schrijft op een volstrekt eigenaardige en prettige manier die zowel vertrouwd als vreemd aandoet. En ook deze toon zet de besproken zaken en tijdsbeelden in een nieuw licht. Het effect is tegelijkertijd gewoon en wonderlijk. Het is zoals de tekst die prijkt boven de Oudemanhuispoort van de UvA: ‘Wie hetzelfde anders zegt, zegt iets anders’. Dat is precies Von der Dunks charme: hij zegt alles anders, slim en mooi anders.
Uit de kracht van zijn Nederlands rijst automatisch een argument op tegen de academische verengelsing van een verhalende geesteswetenschap als geschiedenis. Von der Dunk zal dit met me eens zijn. Zo verwijst hij in de inleiding naar ‘de momentele afbraak van cultuur en wetenschappelijk ethos’ met heel dat ‘bezweringsformulier van de concerndirecteur’, van efficiëntie en transparantie tot de infantiele eis van hoge scores in de vele ranglijsten.
Het is een soort buiten-stem die Von der Dunk vertolkt. En inderdaad komt hij niet alleen uit een andere tijd, maar eveneens uit een andere cultuur. Vlak voor de oorlog is hij met zijn ouders – vader tekenaar, moeder joodse – vanuit Duitsland naar Nederland gekomen. Zijn vader ging werken op de Werkplaats van onderwijsvernieuwer Kees Boeke in Bilthoven – mede befaamd omdat ook prinses Beatrix en haar zusjes daar schoolgingen –, waar Von der Dunk zelf naar school ging. Zo groeide hij dus allesbehalve op in een sfeer van spruiten, maar juist in een sfeer van vrijzinnigheid en artisticiteit.
Hoe saaier de jaren vijftig, des te spannender de jaren zestig
Deze memoires richten zich op zijn studententijd, puur persoonlijke gebeurtenissen stipt hij enkel in één of enkele zinnen aan. Veel aandacht besteedt Von der Dunk aan zijn hoogleraren Hans Boogman en Pieter Geyl. Beiden relatief bekend, de laatste nu nog vooral door zijn excentrieke Groot-Nederlandse stamgedachte. Deze kwam erop neer dat de Nederlandse, Vlaamse én Zuid-Afrikaanse volken – allen loten aan de Nederlandse stam – herenigd zouden moeten worden in één staatsverband.
Aangenaam keuvelt Von der Dunk over koffietijd op het instituut (tussen tien en elf uur) en de tentamens die studenten deden bij de hoogleraren thuis (die destijds veelal rondom het Utrechtse Wilhelminapark woonden). In zijn twintiger jaren overwoog Von der Dunk ook nog serieus een carrière als operaregisseur, waarvoor hij zelfs even zijn geschiedenisstudie onderbrak. Daarbij was hij een verdienstelijk zanger en pianist. Tientallen pagina’s wijdt hij dan ook aan optredens met een studentengezelschap. Ze voerden bijvoorbeeld Donizetti’s Don Pasquale en Rossini’s Barbier van Sevilla op.
Natuurlijk is de historicus Von der Dunk geschikt om die jaren en het student-zijn destijds op te roepen. Juist omdat hij zijn eigen ervaring kan meten aan de verschillende historische beelden die er van de jaren vijftig bestaan. Veelbepalend voor die ervaring is dat Von der Dunks generatie volgde op de jaren veertig en voorafging aan de jaren zestig. Dit is minder flauw dan het klinkt. Want de herinnering aan de oorlogsjaren maakte Von der Dunks generatie tot de ‘skeptische Generation’, ‘geponst door de achter hen liggende ervaringen en de snelle ineenstorting van de mooie toekomstverwachtingen bij de bevrijding’. Ze waren wel idealistisch, maar het was een ‘getemperd, versoberd, minder hoogvliegend idealisme’. Bovendien leefden deze pragmatici onder Koude Oorlog-schaduwen. Tegen deze gematigdheid wisten de hoogvliegers – idealistische icarussen – van de jaren zestig zich dankbaar af te zetten. Ook zó werkt geschiedenis: hoe saaier je de jaren vijftig presenteert, hoe enerverender de jaren zestig worden.
Faust of de hotelreceptie
Dit memoiredeel herbergt verder nog veel interessants. Zo doet Von der Dunk uitvoerig verslag van zijn verblijf in Mainz in 1957, dus in een wederopbouwend en met de nazi-erfenis worstelend Duitsland. Verder vertelt hij over ‘archiefreisjes’ voor zijn scriptie en latere promotieonderwerp over de Duits-Vlaamse betrekkingen in de Vormärz begin 19e eeuw. Verder klust hij bij als leraar Duits, onder andere op zijn oude school de Werkplaats. Ook zijn docentschap levert sympathieke (en van realiteitszin getuigende) passages op:
Ik dreunde vóór, de kinderen dreunden na en betraden zo de weg die leidde naar Faust en Also sprach Zarathustra, maar vermoedelijk voor de meesten in een supermarkt of bij hotelrecepties eindigde.
Als gezegd schermt Von der Dunk zijn persoonlijk leven af. Nu wordt Von der Dunk af en toe wat oubollig, en opvallend genoeg is dat telkens in de iets persoonlijker passages. Bijvoorbeeld als slotsom na verteld te hebben over een heftige discussie: ‘Dankzij de Nederlandse wet op de wapenvergunning kwamen er nog net geen pistolen aan te pas.’ Maar gezien al het andere moois, in stijl zowel als inhoud, zal de lezer hier niet over vallen.