Een sardonische glimlach
.
Als De glimlachende sfinx geen cultuurhistorisch opgedirkt leesgenot is, wat is het dan wel? Volgens de ondertitel is het niets minder dan een verhandeling over de kernvragen van de geschiedenis. Daarbij blijkt het al snel te gaan om een analyse van de verhouding van de geschiedschrijving tot het vooruitgangsgeloof. Hoewel Von der Dunk zich vooral toespitst op de periode van na de Franse Revolutie (1789), beargumenteert hij dat de mensheid al zeker sinds de Oudheid gewend is om te denken in horizontaal-lineaire patronen. Wie naar het verleden kijkt tracht dat te begrijpen door er een ontwikkeling in te zien naar een specifiek einddoel, meestal de eigen tijd. Of men deze ontwikkeling nu positief inschat en spreekt over vooruitgang en groei, of negatief en het verval en de decadentie lamenteert.
Ik en de geschiedenis
Nu is dit teleologische perspectief op het verleden al menigmaal aangevallen, vooral vanuit de postmoderne hoek. Door de ideeën van filosofen als Foucault en Derrida kwam geschiedenis als wetenschap onder vuur te liggen. Zo wees Derrida erop dat geschiedenis niet over het ‘echte’ verleden gaat, maar slechts over historische teksten. Dat wil zeggen: wat historici zich bij de geschiedenis voorstellen. Von der Dunk wijst er desalniettemin terecht op dat zowel doemdenken als vooruitgangsgeloof blijven doorwerken in de wetenschap, cultuur en politiek. De geschiedenis heeft een voortdurende maatschappelijke relevantie, en daarom blijft ook de taak van de historicus altijd groter dan een zuiver subjectieve en esthetische.
Von der Dunk zet zijn polemiek tegen een in zijn ogen al te relativerende, postmoderne geschiedfilosofie kracht bij door een veelvuldig retorisch gebruik van het uitroepteken. Een vraagteken hier en daar zou echter beter overeenstemmen met zijn geschiedfilosofie. De glimlachende sfinx kan namelijk het beste gelezen worden als een pleidooi voor een historisch ambt dat zich rekenschap geeft van het persoonlijke, subjectieve element, dat hier zelfs zijn kracht uit put, maar dat ook ergens over durft te gaan:
Geschiedenis begint pas zin en zeggingskracht te krijgen (in tegenstelling tot chemie en wiskunde) als men de existentiële vragen over ik en de wereld, waar alle historische gebeuren uit voortkomt niet resoluut uit zijn werk verwijdert.
Ethiek en zelfreflectie
Dat die aandacht voor ‘ik en de wereld’ niet alleen op een zuiver filosofisch niveau nodig is, maar ook in relatie tot de hedendaagse politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, laat Von der Dunk vooral in de tweede helft van De glimlachende sfinx zien. Hij schuwt daarin hete hangijzers als de opkomst van het populisme in de politiek en het tragische lot van de Palestijnen niet. In zijn discussie weet hij steeds een genuanceerd begrip van de historische context te verbinden met een krachtig moreel oordeel. Het axioma van ’tout comprendre c’est tout pardonner’ had hij al in de beginhoofdstukken van de hand gewezen. Hier bewijst hij dit ook.
Het is knap dat dit niet ten koste gaat van zijn zelfrelativerend vermogen. Von der Dunks wat narrige houding ten opzichte van de tegenwoordige ‘netwerkoligarchie’, ‘computergeneratie’ en ‘getallenfetisjisme’ plaatst hij in het laatste hoofdstuk op ridderlijke wijze in het juiste perspectief. Von der Dunk legt daarin uit waarom een dergelijk cultuurpessimisme zo eigen is aan de historische en geesteswetenschappen. De muze van de geschiedenis, Kleio, zo beseft Von der Dunk, is als ‘een sardonisch glimlachende sfinx die ons beduidt: “Het was anders!”‘. Maar dat sardonische, daar gaat het hem toch om.