Een bevlekte Jezus
Farid is slechts zes jaar wanneer hij erachter komt hoe hij zich van zijn erfzonde kan verlossen: hij moet en zal Jezus worden. En ook al lijkt hij over water te kunnen lopen, zijn zondes blijven alleen maar toenemen.
Farid is het debuut van Femke Ponsioen, een korte novelle over een jongen die opgroeit in een kindertehuis, oftewel een ‘kinderkliko’. Het is de tijd van kerststalletjes, sneeuwklokken, heel veel lichtjes en bovenal: het kerstverhaal. Vanuit het perspectief van een zesjarige krijgt het verhaal over de geboorte van Jezus hier een hele andere inslag. Door de levendige fantasie van Farid wordt het verhaal persoonlijk en de bijbehorende emoties van het kind zijn zodanig neergezet dat dit een vertederende werking heeft.
Een vader als Jozef
Farid wil niets liever dan het leven van Jezus leiden, een leven met betekenis. Want ‘dan zou iedereen op hem hebben gewacht’, en zou hij een eigen Maria hebben en een eigen Jozef, die goed kan voetballen en konijnenhokken bouwt. Maar bovenal wil Farid Jezus zijn, omdat Jezus werd geboren zonder erfzonde. In Farids belevenis was zijn eigen geboorte zijn grootste zonde, omdat zijn moeder daarbij overleed. Het schuldgevoel dat hij hieraan heeft overgehouden, wil hij inlossen door een wonder te verrichten.
Er is alleen een probleem: Farid is niet onbevlekt. Als baby heeft hij grote brandwonden opgelopen, die paarsrode vlekken hebben achtergelaten op zijn buik en volgens hem het bewijs zijn van zijn zonde. Elke keer wanneer Farid iets verkeerd doet, voelt hij deze vlekken branden en wordt hij er aan herinnerd dat hij nooit een goede Jezus zal zijn: ‘Kinderen die kleine jongetjes […] slaan kunnen geen Jezus worden.’
Koning van de grootste koeken
Farid lijkt inderdaad weinig aanleg te hebben voor de vertolking van Jezus. Omdat hij in een tehuis zit, krijgt hij op school vaak te maken met pesterijen, waarbij hij er meermalen op los slaat. Hij lijkt meer kwaad te doen dan goed. Was het hierbij gebleven, dan was deze novelle slechts het zoveelste verhaal over een kind dat gepest wordt op school. Maar de treffende gedachtes en emoties van de jonge Farid geven een extra dimensie aan het verhaal. Zo legt Farid uit dat het leven in een tehuis niet echt is:
Nee, je doet alsof je eet, je doet alsof je speelt en je doet alsof je groter wordt. En ondertussen wacht je. Je wacht in de hoop dat iemand de klep van de container opendoet en jou eruit haalt.
Farid houdt het meest van slapen, want ‘dan voel je niets en denk je niets’. Gelukkig worden de zwartgallige gedachten van Farid vaak genoeg afgewisseld met kinderlijke onnozelheid, waardoor ook de humor in het boek niet ontbreekt. Ja, Farid zal koning worden van de Joden. ‘Wat Joden precies zijn weet hij niet, maar dat ze belangrijk waren is duidelijk want hun koeken zijn niet voor niets zo groot.’
Deze kinderlijke insteek maakt dat deze novelle vlot wegleest en vermakelijk is. Daar komt bij dat de conflicten elkaar snel opvolgen, waardoor het verhaal nauwelijks stagneert. Zeventig pagina’s weet Ponsioen te boeien. Een geslaagd debuut dus, maar de vraag is of ze met deze schrijfstijl een interessant verhaal van romanlengte, met meer opbouw en diepgang, weet te produceren. En of ze ook boeiend kan schrijven zonder de ene sensatie op de andere te laten volgen. Deze vragen zullen binnenkort beantwoord worden met Een steen leggen, haar aankomende roman.