Boeken / Fictie

De gevallen prins van de fiets

recensie: Dimitri Verhulst - Monoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten

.

Vandenbroucke was in België beter bekend als Franky, VDB, of gewoon: God. Bijnamen voor de golden boy van het Belgische wielrennen aan het eind van de jaren negentig. Een jongen met een overschot aan talent en een chronisch tekort aan geestelijke capaciteiten om met dat talent te overleven. Na een schier eindeloze reeks drugsmisdrijven, dopingschandalen, schietpartijen, auto-ongelukken, scheidingen en andere treurnis, stierf Vandenbroucke eind 2009 in een onguur Senegalees hotelletje aan een fatale combinatie van slaap- en kalmeringsmiddelen en grote hoeveelheden alcohol. De laatste momenten van zijn leven bracht hij door in het gezelschap van een plaatselijke prostituee zonder gezondheidspapieren.
De eeuwige toekomst van het Belgische wielrennen was voltooid verleden tijd geworden.

Pleitrede
Een roman op zich, zo’n verhaal, moet Dimitri Verhulst – schrijver en koersfanaat – hebben gedacht toen hij de berichtgeving rond VDB’s overlijden volgde. Hij schreef er een novelle over, die tijdens de Boekenweek exclusief bij de Bijenkorf te verkrijgen is. Titel: Monoloog van iemand die het gewoon werd tegen zichzelf te praten. De monoloog is geschreven vanuit het perspectief van de prostituee die Vandenbroucke in zijn laatste uren vergezelde. Seynabou zit in een politiecel, aangehouden op verdenking van moord. Haar relaas is op te vatten als een pleitrede van een literair begaafde raadsman. Conclusie: ja, ze heeft zich de twee telefoontjes van Vandenbroucke (die in haar monoloog Jens de Gendt heet, maar desondanks duidelijk herkenbaar is) toegeëigend en nee, ze heeft hem geen extra zetje richting de dood gegeven.

Bon. Die telefoon dan. Die was abusievelijk in mijn bezit geraakt. Ik had ermee gebeld en had ‘m in mijn broekzak gestopt. Een gewoontehandeling. Op dezelfde manier kom ik ook altijd met aanstekers van anderen thuis.

In vorm
Verhulst is in deze novelle ouderwets in vorm. Na een ambitieus, maar niet geheel geslaagd experiment (Godverdomse dagen op een godverdomse bol) en een roman die zich qua niveau slecht verhield met zijn vorige werk (De laatste liefde van mijn moeder), neemt hij met deze monoloog van Seynabou revanche. De combinatie van een werkelijk gebeurde tragedie en de fantasie van de auteur is intrigerend. Ver weg van zijn eigen biografie durft Verhulst verder te gaan in het fabuleren van de werkelijkheid en, belangrijker, de virtuositeit van taal is gebleven: ‘Ja, hij had iets met modellen, hij was er met eentje getrouwd geweest, een publiciteitspoes voor Italiaanse espressomachines. Hij had haar innig liefgehad, op een gulden piëdestal geplaatst en ooit haast het hele magazijn van een revolver op haar leeggeschoten, in een passionele bui, zoals dat in de beste gezinnen gebeurt.’

Het gaat ver om dit boekje (want dat is het, en niet meer dan dat) als Verhulsts comeback aan te wijzen. Eerder als een hernieuwd bewijs van zijn kunnen en een bewijs van liefde voor de koers, een genegenheid die hij eerder al in wielertijdschrift De Muur en de essaybundel Dinsdagland toonde. Daar sjeest hij door het Waalse land, Dimitri, de handen onder in de beugel. De golden boy van de Vlaamse literatuur.