Boeken / Non-fictie

Wat zit er op de kont van de rode haan?

recensie: Bart Tromp - De loden bal van het socialisme

.

Bart Tromp, onder meer bijzonder hoogleraar internationale betrekkingen, functioneerde zijn hele intellectuele leven ‘als geweten van de Nederlandse sociaaldemocratie, zij het dat achtereenvolgende leidende figuren hem niet als zodanig erkenden’. In 2010 verscheen er onder de titel Geschriften van een intellectuele glazenwasser al een globaal overzicht van zijn werk. De verzameling stukken in De loden bal van het socialisme, liefdevol ingeleid door Job Cohen, is echter veel specifieker; puur gericht op het socialisme en de sociaal-democratie. Weliswaar verschillen insteek, toon en publicatiedatum, maar Tromps consistente denken leidt ertoe dat de essays tezamen een elkaar soms overlappende, prettig samenhangende mozaïek vormen. 

Tussen kladderadatsj en gas- en waterleidingsocialisme

Het interessantste thema is de spanning in de geschiedenis van het socialisme (van 1891 tot nu) tussen het utopische toekomstbeeld en de dagelijkse politieke praktijk. Deze spanning is inherent aan de politieke partij, en al helemaal aan het marxisme. Marx zelf wilde immers geen ‘recepten voor toekomstige gaarkeukens’ formuleren (eenieder mocht zelf weten hoe een omelet te bakken). De frictie kreeg haar standaardvorm in het revisionismedebat dat aanving bij Karl Kautsky en Eduard Bernstein (over beiden is een ideeënbiografisch essay opgenomen). Kautsky hield vast aan de orthodoxe theses van de verdwijnende middenklasse en de afstevening van het kapitalisme op een apocalyptische ineenstorting, waarna de socialistische maatschappij ‘daar’ zou zijn.

Precies die ongetoetste stellingen werden door de revisionistische Bernstein empirisch weerlegd. Nu zaten de leden van de Duitse Sociaal-Democratische Partij niet duimendraaiend te wachten op de grote kladderadatsj. Integendeel, zij probeerden om gestaag het lot van de arbeiders te verbeteren – net als de Engelse ‘gas- en waterleidingsocialisten’ (de Fabians) en de SDAP-wethouders in Nederland dat deden. Dit ijveren voor lotsbetering was ‘de weg der geleidelijkheid’. Of zoals die eigenzinnige polemist G.B. Shaw het optreden van de Fabian Sidney Webb karakteriseerde: ‘Het onvermijdelijke, maar laag-bij-de-grondse, langzame, aarzelende, laffe pad naar de rechtvaardigheid.’

Rode veren of geen rode veren?


Maar deze ‘reformistische’ praktijk had niets van doen met de theorie. Wat Bernstein rond 1900 beoogde was beide noodzakelijke grootheden te verzoenen. Met zijn revisionisme (de theorie van het reformisme) formuleerde hij als eerste de beginselen van een sociaal-democratische partij. Over de beginselpartij schrijft Tromp in een ander essay: 

Het wezen van een beginselpartij is zowel dat ze richting geeft aan het maatschappelijk gebeuren als dat ze als sluis functioneert voor de eisen en verlangens die vanuit de maatschappij op het politiek stelsel afkomen. Beginselen vormen in dit beeld richtingaanwijzer én zeef.

In stukken uit 1975-1990, een jaar of tachtig na het revisionismedebat, hamert Tromp erop dat de PvdA nog steeds de mythe van de radicaal andere (socialistische) maatschappij ‘als een loden bal aan de enkels’ met zich meesleept. Het droombeeld van het socialistische ideaal op aarde doet de alleszins opmerkelijke sociaal-democratische successen – voorbeeld: de emancipatie van een groot bevolkingsdeel tot staatsburger – stomweg verbleken.

Vervolgens verandert de PvdA wel, maar in plaats van zich als de hierboven geschetste beginselpartij te positioneren in het zinnige midden, schiet ze door naar het andere uiterste: onder Kok schudt de partij immers de rode veren af en laat de PvdA het beginsel van ‘de breideling van het kapitalisme’ los. Tromp, die hierdoor van een rechtse tot een linkse PvdA’er wordt, benoemt het gevolg: ‘Zonder ideologische veren loopt de rode haan in zijn blote kont.’ En hij heeft gelijk, wat inmiddels, anno 2012, door de meeste partijprominenten wordt onderkend.

De Cassandra van de PvdA

Tevens bekritiseert hij steevast het gebrek aan interne partijdemocratie van de PvdA (die, niet te vergeten, natuurlijk ook zijn PvdA was). Bij wijlen vliegen de vraagtekenkannonades over de pagina’s. Zo sneert hij naar de PvdA dat deze in plaats van beginselpartij verwordt tot ‘een uitzendbureau voor Kamerleden en een reclamebureau voor de lijst-Kok’.

De rijkelijk gevulde bundel wordt nog verlevendigd doordat Tromp de fijne kunst van het citeren beheerst. Bovendien maken alleen al de stukken over de Duitse socialisten, de Fabians en de prachtig afgeschilderde Clement Attlee dit boek de moeite waard. Anderzijds is het onvermijdelijk dat sommige essays gedateerd zijn, al is het maar omdat een hekelstuk over de verschraling van de democratie en de laakbare, toenemende rol van de media nu niets nieuws meer biedt. Toch is het begrijpelijk dat ook die stukken zijn opgenomen als bewijs en eerbetoon aan Bart Tromp; in Job Cohens woorden, ‘de Cassandra van de Partij van de Arbeid’.