‘A place to think about life’
In het hoogkoor van de Amsterdamse Oude Kerk staan stoelen die anders in het schip van de kerk staan. Op elk ervan staat één, of staan een paar woorden geborduurd: droevig, ein end, niets, zware. Alle woorden vormen, als de stoelen allemaal in de goede volgorde zouden zijn geplaatst, een gedicht van Anna Enquist. De vijftien stoelen in het hoogkoor zijn random neergezet, want anders zouden ze volgens directeur en curator Jacqueline Grandjean ‘een werk op zichzelf vormen.’
En dat is niet de bedoeling, want de hele ruimte is voor Christian Boltanski (1944), de Franse kunstenaar die vanaf 1972 regelmatig deelneemt aan de documenta in Kassel en van wie onder meer op dit moment ook werk valt te zien in de Pont in Tilburg.
Voor de Oude Kerk maakte hij een installatie onder de titel ‘Na’ (letterlijk: na, after, après).
Het meest in het oog springen de tombes, staketsels met zwart landbouwplastic overspannen, van laag tot hoog. Je kunt er tussendoor lopen, als bij de betonblokken van het Holocaustmonument van Peter Eisenman in Berlijn. Het landbouwplastic ‘ademt’ soms door enkele ventilatoren die zijn aangebracht.
De dood
Onderweg stuit de bezoeker op mensachtige figuren op houten benen met een jas aan en een lamp als hoofd (Le Manteau) , die – als je dichtbij komt -, een vraag stellen over hoe je je dood hebt ervaren, zoals: ‘Zeg eens, ben je weggevlogen?’, ‘Zeg eens, was je bang?’ of: ‘Zeg eens, heb je licht gezien?’
Op de achtergrond hoor je het geluid van een videoprojectie met Japanse bellen (Animates-Blanc), die staan voor de ziel. In het hoogkoor hoor je namen, op fluistertoon ingesproken, van de ruim achtduizend mensen die in de Oude Kerk zijn begraven, en van wie de namen bekend zijn. Je krijgt ze in een boekje (Disparus) bij de tentoonstelling overhandigd.
Ook licht speelt bij deze tentoonstelling een belangrijke rol. Van enkele grote kroonluchters die naar beneden zijn gehaald en in het schip bijvoorbeeld, pal boven de vijfenvijftig, donkere jassen hangen die daar op de grond liggen (Les Manteaux), als vleermuizen tegen de grond gedrukt met hun vlerken uitgespreid, tot de 158 lampjes in de doopkapel (Crépuscule), waarvan er gedurende de duur van de tentoonstelling elke dag om 12.00 uur er eentje automatisch uitgaat.
Eerder werk
Alles bij elkaar doet denken aan elementen uit eerder werk van Boltanski. Tombes kwamen we in meer bescheiden vorm al tegen als Les tombeaux in Museum Reina Sofia (1996), jassen speelden al een rol in de tentoonstelling Dispersion in Quai de la Gare (1991), namen verwijzen in ander werk naar de Mormonen, die denken dat als je bij het Laatste Oordeel door God geroepen wilt kunnen worden, je een naam moet hebben en de lampjes op de grond in de doopkapel doen tenslotte denken aan Dopo (Na) dat in 2015 te zien was in Fondazione Merz in Torino.
Maar we komen de elementen ook tegen in de kerken waar Boltanski eerder exposeerde. Hij weet ze zo achter elkaar op te nomen: Compostela, Keulen, Parijs en Salzburg. In een mooi boek met interviews met hem van de hand van Hans-Ulrich Obrist (2009) wordt er één uitgelicht: een paascyclus waarbij op Witte Donderdag jassen werden ingezameld, ze op Goede Vrijdag als dood achtergelaten waren en op Paasmorgen een nieuw leven kregen doordat ze aan armen uit de buurt werden weggegeven.
Zoiets kunnen we in Amsterdam niet verwachten. Volgens Grandjean omdat kerkelijk- en museaal gebruik van de Oude Kerk gescheiden zijn, terwijl Boltanski mij zei dit keer vooral de nadruk te hebben willen legen op de kerk als ‘a place to think about life.’
Het is aan de bezoekers en gebruikers van de Oude Kerk om een oordeel hierover te vormen. In ieder geval is de Oude Kerk, die sinds 2016 officieel een museum werd, er weer in geslaagd een indrukwekkende tentoonstelling te bieden. Dit keer met werk van Boltanski, dat we in de kern kennen maar dat steeds monumentaler en theatraler lijkt te worden. Werk dat niet alleen tot nadenken stemt, maar je ook aanspreekt. Soms zelfs letterlijk.