Memorabel metatoneel
De zomer van de liefde is terug, onder regie van Marcus Azzini. Na het succes dat Oostpool afgelopen jaar had met They Are Just Kids, geven Judith van den Berg, Ludwig Bindervoet en Matthijs van de Sande Bakhuyzen opnieuw gestalte aan godmother of punk Patti Smith en haar muze Robert Mapplethorpe.
New York, jaren ’70: Smith (Judith van den Berg) en Mapplethorpe (Ludwig Bindervoet) ontmoeten elkaar te midden van de sloppenwijken waar niets de kans krijgt te groeien, op het kunstenaarschap na. Smith, een rebel die schopt tegen niets dan zichzelf, kan de kwasten voor hun meesterwerken in wording niet eens betalen en Mapplethorpe is daarbij geen enkele hulp. Verafgoding kost echter niets. Arthur Rimbaud, Jean Genet en Jeanne d’Arc slepen het tweetal de roerige tijden door, en krijgen dan ook een prominente plek op de gedenktafel die de helft van het toneel in beslag neemt.
Toneel met een identiteitscrisis
‘Klink ik als Robert?’ ‘Je klinkt als een acteur die Robert speelt.’ They Are Just Kids, dat gebaseerd is op het requiem ‘Just Kids’ dat Patti Smith in 2010 schreef, is toneel met een identiteitscrisis. Het is een biografie, en tegelijkertijd een weergave van de mogelijkheden van verhalen vertellen en de manipulatieve kant van het geheugen. We kijken naar metatoneel, met als toppunt van de Sande Bakhuyzen, die wel vijf rollen aanneemt. Met zwart touw over zijn bovenlip gedrapeerd stelt hij een reïncarnatie van Salvador Dali voor, maar af en toe vergezelt hij Van den Berg in haar rol als Patti.
Het is juist deze metavorm die de inhoud versterkt. Niemand weet exact wie of wat hij voorstelt in de reconstructie, en dat illustreert precies de zoektocht naar identiteit die de twee personages doormaken. Smith en Mapplethorpe veranderen van door LSD-nachtmerries gekwelde wannabe’s langzaam in waardige individuen, hoewel dat even duurt. In de woorden van Smith: ‘Ik vind het moeilijk om naar mijn naam te luisteren. Het is alsof hoe ik heet en wie ik ben twee verschillende elementen zijn, die niet met elkaar samenvallen.’
Het kleine dochtertje
They Are Just Kids bevat alle ingrediënten voor hysterie: punk, AIDS, anale seks en Allen Ginsberg. Tekstschrijver Roeland Hofman weet echter precies waar de grens ligt, wat resulteert in een vertelling die genoeg adempauzes heeft en in plaats van hysterisch vooral ontzettend eerlijk is. Misschien komt dat ook door het meisjesachtige spel van van den Berg, dat met geen mogelijkheid kan worden gecamoufleerd door haar scheldkanonnades en gescheurde panty. Een godmother of punk is ze niet, eerder het kleine dochtertje, maar dat geeft haar juist zo’n charme.
Troost en verdriet
Natuurlijk komt het noodlot voor de twee ergens opduiken, in de vorm van Mapplethorpe’s homoseksualiteit en een AIDS-virus afkomstig uit de krochten van San Francisco. 1989 breekt aan, en samen met Mapplethorpe sterft er iets – een verwantschap tussen twee personages, maar ook tussen personages en toeschouwer. Tussen 1967 en 1989, op de reis van een beschimmelde boomhut naar het Chelsea Hotel en door naar Parijs, is een band zo zorgvuldig opgebouwd dat het bijna onmogelijk is om er nog afstand van te doen. Daarmee is They Are Just Kids het verdriet en de grootste troost tegelijkertijd.