In den stinkende, getatoeëerde vleze
Een hele generatie moet inmiddels groot zijn geworden met het meerdere malen bekijken van de verfilming van Hunter S. Thompsons Fear and Loathing in Las Vegas. In tekst is Thompsons werk ook mooi: zie het nu vertaalde verslag over de Hells Angels (1966).
Een jaar lang – totdat hij in elkaar geslagen werd – trok Thompson op met de Hells Angels: ‘Maf menselijk wrakhout op de zwellende branding van de tijd, Giant Boppers, Wild Ones, motoroutlaws.’ Zoals vaker treedt Thompson op als cartograaf van het verborgen Amerika. Degelijk gedocumenteerd – met talrijke verwijzingen naar politierapporten en krantenartikelen – en al participerend geeft hij een schets van de fascinerende collectieve identiteit van de Angels.
Het zelfbehoud van verliezers
Het eerste gedeelte van het verslag leest moeizaam: Thompson probeert daar een wat al te nauwgezet beeld te geven van hoe de Amerikaanse media in 1965 de Angels ‘ontdekten’ en tot opgeklopt angstbeeld van de burgerij maakten. Na het aanhalen van twintig artikelen van dezelfde strekking begrijpt de lezer dat wel. Maar al snel krijgt het boek vaart, als Thompson met de Angels ‘de weg opgaat’, richting dionysische feesten vol drank, drugs, seks en vechtpartijen: ‘Ze slikken alles wat voorhanden is, en als het resultaat een krijsend delirium is, dan is dat maar zo.’
De beelden die hij schetst zijn afwisselend imponerend en afstotend. De Angels worden gevormd door individuen die de verliezers zijn van de postindustriële tijd: ‘Het zijn stedelijke outlaws met een landelijke ethiek en een nieuwe, geïmproviseerde stijl van zelfbehoud.’ Deze zelfbehoudsvorm is waarschijnlijk nog het best te verwoorden in het door Thompson aangehaalde citaat van ‘Dr.’ Samuel Johnson: ‘Hij die van zichzelf een beest maakt, verliest de pijn van het mens zijn’.
De dreiging voor de burgerij
Als collectief vertonen de Angels alle kenmerken van normale broederschappen. Ze koesteren hun eigen rituelen, hiërarchie en unieke levensoriëntatie, die behalve door het botvieren van instincten gekenmerkt wordt door een totale onverschilligheid tegenover de rest van de wereld. Zittend op hun Harley Davidson en opgenomen binnen het collectief – in 1965 uit maximaal een paar honderd man bestaand – zijn dit geen verliezers. Neem blinde Bob, nooit betrapt op een zinnig woord, maar wanneer hij de highway op knalde, ‘had deze sukkel iets onmiskenbaar gracieus over zich’.
Bovendien boezemen ze de burgerij een gigantische – door de media aangewakkerde – angst in. Wanneer een burger vervolgens oog in oog met een Angel komt te staan, wordt hij door hun aanblik en lichaamsgeur in zijn vooroordelen bevestigd: ‘In den vleze, in den stinkende, getatoeëerde vleze… de Dreiging.’ Tegelijkertijd is Thompsons gedachte aannemelijk dat ook jaloezie deel uitmaakt van de afkeer waarmee de burgers kijken naar de Angels’ totale gebrek aan remmingen.
Gonzo
Thompson is beroemd om zijn ‘Gonzo’-journalistiek, een vermenging van feit en fictie en van het eigenlijke verslag met persoonlijke ervaringen. In het waarheidsgetrouwe Hells Angels zijn enkel de eerste aanzetten van deze pas rond 1970 ten volle ontwikkelde techniek aanwezig. Zo geeft zijn participatie aan de Angelsfeesten Thompson de kans om in zijn bekende schwung (in vertaling behouden gebleven) schitterende beelden te schetsen. Zoals het contrast tussen een Hells Angel en een net uitziend zestienjarig joch dat een avondje mee mocht drinken:
Ze zagen eruit als twee figuren op een onheilspellend schilderij, een tafereel van de dag des oordeels waarop het menselijke dier met zichzelf wordt geconfronteerd… Alsof uit een ei met twee dooiers zowel een kuiken als een monster was gekropen.
Het boek eindigt met de tragiek van de Hells Angels; namelijk dat de beschaving waar ze zo onverschillig tegenover stonden aanstoot nam aan hun expliciete levenswijze. Door zowel media-aandacht, politieoptreden als hun eigen ijdelheid zijn ze uit hun beschermende isolatie getrokken.