Boeken / Non-fictie

De praatjesmakers van de kunst

recensie: Gerrit Komrij - Kunstwonderen

.

Geen modern kunstwerk zonder bijsluiter, meestal geleverd door de kunstenaar zelf. De opblaasbare badeend, het onopgemaakte bed, de met diamanten belegde schedel, de kikker aan een kruis, het houten strandhokje: de ‘ware’ betekenis wordt alleen gegeven in hoogdravende expositiefolders, veilingcatalogi en interviews met de kunstenaars.

Michael Kienzer, 'Zonder titel'. 'Het kunstwerk bij Kienzer is louter aanwezigheid'

Michael Kienzer, ‘Zonder titel’. ‘Het kunstwerk bij Kienzer is louter aanwezigheid’

Voorbeelden te over in Kunstwonderen, de verzameling columns over moderne kunst en design die Gerrit Komrij de afgelopen jaren schreef voor NRC Handelsblad. Volgens de flaptekst gaat Komrij in zijn korte stukjes op zoek naar ‘de drijfveren van de moderne kunstmarkt en van de terreur die design heet’.

Wollige kunstpraatjes

Het boek is bepaald geen evenwichtige beschouwing of diepgravende studie naar de stand van zaken in de moderne kunstwereld. Dat is ook niet de taak van de satiricus. Wat Komrij tegenkomt, zijn wollige praatjes over ‘ontregeling’ en het bijeenbrengen van ‘ongelijksoortige elementen’ die ‘spanning oproepen’. Hij fungeert daarbij als diepe spits. Een kunstenaar, designer of museumdirecteur zet voor, Komrij kopt simpel binnen. Dat gaat dan zo:

‘Design is niet langer een woord of beroep, het is een filosofie, een doctrine, een manier van leven, een modus operandi, een zijnswijze die op een dag naadloos zal samenvallen met het bestaan.’ En nog eentje: ‘Wij, vormgevers, beïnvloeden het fysieke, fysiologische en sociologische gedrag… het leven van alledag vormt de tussenschakel tussen industrie en consument, tussen productietechnieken en menselijk gedrag…’
Kortom, meeslepende uitspraken in de trant van regen is nat, morgen is later en in de wereld bevindt zich alles.

Vooral aan de praatjes van designers heeft Komrij een bloedhekel. En zelfs als hij zich er alleen maar uit een aangeboren opstandigheid vrolijk over maakt, heeft hij het gelijk aan zijn kant. Van een afkeer van moderne kunst kun je hem, ondanks wat generaliseringen hier en daar, niet betichten. Het is de kunstwereld die ervan langs krijgt. Misschien is het beste aan Kunstwonderen wel dat Komrij een zo goed geschreven pak slaag weet te geven, want het wordt hem door die kunstwereld zelf wel heel makkelijk gemaakt.

Woordenkots van kunstenaars

De waarde van een kunstwerk wordt bepaald door de zucht naar status van multinationals en nieuwe rijken; moderne kunst krijgt vooral een plekje in boardrooms en luxe landhuizen. En verdwijnt ze niet daar, dan is in veel musea, schrijft Komrij, ‘de kunst voor honderd procent verdwenen achter de uitleg’.

Subodh Gupta, 'Verspilling'. 'Het enige dat ik verontrustend vind aan de installatie [...] is de verspilling'

Subodh Gupta, ‘Verspilling’. ‘Het enige dat ik verontrustend vind aan de installatie […] is de verspilling’

Het vakmanschap is goeddeels uit de moderne kunst verdwenen, de uitvoering is al te vaak het herhaaldelijk doen van een kunstje. Wat overgebleven is, is het concept, het idee of vage noties als ‘kunst laat je anders naar dingen kijken’. Maar die ideeën komen enkel tot uiting in de ‘woordenkots’ van kunstenaars, curatoren, verzamelaars, critici, galeriehouders, museumdirecteuren, commissies, fondsbesturen en kunstraden. En hoe je ook kijkt naar een bepaald werk, het blijft toch precies wat het is: een boomstam als bank, een ingepakt gebouw of een vitrine vol met meel.

Kunsttaal als reclame

Uit de kunstwereld komt dan vanzelf het verwijt dat zo spreken over kunst hetzelfde niveau heeft als het welbekende commentaar van een oom op een verjaardagsfeestje: ‘dat kan mijn neefje van zes ook’. Lastig, want hoe gelijk die oom meestal heeft, je wilt als belezen, universitair geschoolde liefhebber van kunst niet worden uitgemaakt voor Henk of Ingrid. Gelukkig trekt Komrij zich van die reputatiekwestie niets aan.

Ergens geeft hij de lezer de indruk dat de kunstwereld een andere reden heeft om over de kritiek op hun gebakken lucht te zwijgen. De vertegenwoordigers ervan zouden immers bij een al te openlijke verdediging van hun ‘kunstvisie’ te opzichtig klinken als de CEO van een deodorantfabrikant die bij hoog en laag volhoudt dat het onder de oksel spuiten van zijn deo de puisterige puber daadwerkelijk transformeert tot geilewijvenmagneet.