Literaire woede-uitbarstingen
Deze kloeke bundel met Nederlandse polemieken laat zich lezen als een alternatieve literatuurgeschiedenis. De tirades van bijvoorbeeld Van Deyssel of Du Perron maken veel duidelijk over de toenmalige literatuuropvattingen en zijn nog steeds vermakelijk. Het overzicht vanaf de middeleeuwen tot nu is in sommige opzichten echter te ambitieus.
In een van de vele scheldkanonnades die Lodewijk van Deyssel (1864-1952) tijdens zijn literaire carrière schreef, maakte hij korte metten met de literatuurcriticus Frits Smit Kleine (1845-1931). ‘De Heer Smit Kleine is het prul der prullen,’ foeterde Van Deyssel, ‘een miserabel vod, lauw van minheid, vies van lamheid.’ Volgens Van Deyssel begreep Smit Kleine niets van literatuur, maar wat nog erger was: hij gaf in zijn kritieken soms een ‘schilderachtig’ portretje van een familielid, omdat dat ‘celebriteitachtig staat’.
Stottermond
Zo rakelde Smit Kleine terloops een korte anekdote op over zijn oudtante Smit. Dit maakte Van Deyssel des duivels.
Kwaje rekel, beroerde kwajongen, miserabele beuzelhannes, wat woû jij met je oud-tante Smit? hè? wat woû je met je oud-tante hè? … Weê je wel ‘as de bliksem je stottermond houë? of mót ik je? … Ga voor mijn part met je oud-tante op een manken ezel door den Haarlemmer Hout rijden of op ’n bezemsteel de lucht in naar de hel, of samen prettig zoethout koopen en karsouwsche mangelen in een snoepkeldertje. Maar kom d’r mij niet meê an me ooren toeten!
De woede-uitbarsting van Van Deyssel is een van de 100 en enige Nederlandse polemieken die de emeritus hoogleraar cultuurwetenschappen Pierre Vinken en de literatuur- en toneelwetenschapper Hans van den Bergh samenstelden onder de titel Het scherp van de snede. Het boek telt niet minder dan 848 pagina’s en bevat teksten vanaf de middeleeuwen tot nu. Elke polemiek gaat vergezeld van een korte toelichting, die duidelijk maakt op welk onderwerp of op welke persoon de tekst betrekking heeft.
Alternatieve literatuurgeschiedenis
De bloemlezers poogden een overzicht te geven van algemeen erkende literaire polemisten en lieten zich bij hun selectie onder meer leiden door de diepgang van een bepaald conflict. Dit resulteerde in twee typen teksten: polemieken die betrekking hebben op een actuele (vaak politieke) kwestie en polemieken die betrekking hebben op een literaire kwestie. Zo treffen we Joan van der Capellen tot den Pols beroemde politieke pamflet Aan het volk van Nederland aan naast de beroemde aanklachten van de Tachtigers tegen hun literaire voorgangers.
Met name dit laatste type teksten – waarin de auteur zijn of haar afschuw uitspreekt over de literatuur van een ander – zijn interessant. Aan de hand daarvan laat de bundel zich namelijk lezen als een alternatieve literatuurgeschiedenis: wie wil weten wat de visie op literatuur was van bijvoorbeeld de Tachtigers of de modernisten, moet zeker de polemieken lezen van Kloos en Du Perron. Die geven treffender dan elke andere tekst de ideeën van een literaire stroming weer. Bovendien zijn juist deze teksten het meest vermakelijk. Behalve een raspolemist als Van Deyssel konden namelijk ook auteurs als Karel van het Reve en W.F. Hermans geweldig tekeergaan tegen in hun ogen slechte auteurs. Zo maakte Hermans korte metten met het ‘leuterende’ autobiografisch proza van Cees Buddingh’. Dit was volgens hem niets anders dan ‘bluf, humbug, bedrog’.
Te ambitieus
Ontegenzeglijk bevat de bundel dus een aantal literaire juweeltjes, maar de in het voorwoord genoemde doelstelling blijkt in sommige opzichten te ambitieus. Het is met name de vraag waarom de samenstellers per se een totaaloverzicht wilden presenteren. Zoals zij zelf immers al aangeven, is het voor de lezer vaak moeilijk te begrijpen waar de oudere polemieken over gaan. Dit maakt de selectie erg onevenwichtig: enerzijds selecteerden de bloemlezers polemieken op basis van hun diepgang, anderzijds lijken zij daarbij toch vooral oog te hebben gehad voor twintigste-eeuwse literaire kwesties. Dat is te begrijpen, maar waarom zijn dan niet alleen deze polemieken gepresenteerd?
Voor wie niet goed thuis is in de Nederlandse (literatuur)geschiedenis, is het raadzaam het boek van achter naar voren te lezen. Dan valt er al snel veel te genieten van goed geschreven, begrijpelijke conflicten. De grootste onder de huidige polemisten is misschien wel Gerrit Komrij. Op een weergaloze manier rekende hij bijvoorbeeld af met het erotisch proza van Bertus Aafjes. Volgens Komrij werden Aafjes’ ‘erotische pennevruchten […] niet gered door poëzie, maar geaborteerd door dichterlijkheden. Het resultaat is, het spijt me dat ik het moet zeggen, erger dan de goedkoopste pornoshow. Je loopt er hersenplatjes van op.’