Boeken / Non-fictie

Het essay als hype

recensie: Rob Riemen - De eeuwige terugkeer van het fascisme

Cultuurfilosoof, essayist en oprichter-directeur van het prestigieuze Nexus Instituut Rob Riemen (1962) neemt in zijn essay De eeuwige terugkeer van het fascisme Geert Wilders en zijn Partij voor de Vrijheid op de korrel. Riemen prikkelt de lezer maar overtuigt allerminst.

Na de publicatie van zijn essay verscheen Riemen onder andere bij Nieuwsuur en werd hij geïnterviewd door NRC Handelsblad, waarbij opviel dat hij in beide gevallen weigerde fascisme te definiëren. Dit is vreemd aangezien hij in zijn essay wel een definitie lijkt te geven.

Wet van Godwin

De kritiek op Riemens optredens in de media en het boekje zelf was niet van de lucht: in vlug verschenen recensies en haastig getwitterde reacties – waarbij de grens van 140 tekens ineens een welkome beperking op de mogelijke lengte van een scheldkanonnade bleek – waren de meest gehoorde verwijten dat Riemen ten prooi was gevallen aan de wet van Godwin en dat zijn harde, confronterende en schijnbaar op effectbejag gerichte stijl wel erg veel aan die van Wilders deed denken.

De wet van Godwin stelt dat naarmate een discussie op internet langer duurt, de kans dat iemand een vergelijking met Hitler en het nazisme maakt steeds groter wordt. Dit verwijt is een dooddoener van formaat, en wie een grappige observatie over de aard van internetdiscussies verwart met een argument heeft het niet helemaal begrepen. Uiteindelijk is de enige relevante vraag of Riemens argumenten voor het gebruik van de term fascisme om Wilders en zijn PVV te beschrijven steekhoudend zijn.

Beschavingscrisis

Wat is de strekking van Riemens betoog? Die vraag is redelijk simpel te beantwoorden. 1) Er heerst een taboe op het gebruik van het begrip fascisme, daar moeten we vanaf. 2) Er is sprake van een omvangrijke beschavingscrisis, die vreemd genoeg ongeveer zo oud is als onze moderne beschaving. Goethe, Nietzsche en Tocqueville zagen het al: in de vrije maatschappij schuilt immer het gevaar van haar corrumpering. 3) Inmiddels heeft het definitieve verval van geestelijke waarden plaatsgevonden (nihilisme) en bevinden wij ons in wat de Spaanse filosoof Ortega y Gasset de ‘massamaatschappij’ noemde. De massamens die in zo’n samenleving leeft is vatbaar voor de fascistische tendensen die tegen het op inclusiviteit gerichte Europese beschavingsideaal ingaan. 4) De politiek die Wilders bedrijft is een direct gevolg van deze ontwikkeling en valt zodoende uit te leggen als een moderne variant van het fascisme, dat Riemen omschrijft als ‘de politisering van de geestesgesteldheid van de rancuneuze massamens.’

Overeenkomsten

Riemen kaart een aantal zaken aan die zijn betoog zonder meer ondersteunen: de ondemocratische structuur van de PVV, de verheerlijking van haar leider, het xenofobe geratel over het gevaar van islamisering en de afkeer van iedere elite doen wel degelijk denken aan de anti-democratische retoriek van het begin van de vorige eeuw. Het sterkste moment volgt op de bovengenoemde omschrijving van het fascisme, wanneer Riemen vervolgt:

Het is een politiek van volksmenners die geen andere motieven meer kennen dan de handhaving en uitbreiding van hun eigen macht, die daartoe ressentiment exploiteren, zondebokken aanwijzen, haat verspreiden, een intellectuele leegte verbergen achter uitgeschreeuwde slogans en gescheld, en met hun populisme het opportunisme in de politiek tot kunst verheffen.

‘Objectief’

Maar is deze rake omschrijving van Wilders’ politiek voldoende voor een directe en in Riemens ogen ‘objectieve’ vergelijking met de beweging die zou leiden tot de dichtste benadering van het absolute kwaad in de geschiedenis van de westerse beschaving? Het staat hem natuurlijk vrij die vergelijking te maken, maar zijn betoog houdt geen stand.

Allereerst is zijn stelling dat hij de term fascistisch objectief gebruikt regelrechte quatsch. In een essay van slechts 62 pagina’s gericht tegen een populaire politicus met wie de schrijver het niet eens is valt de uitgesproken negatieve lading die de term fascisme met zich meedraagt simpelweg niet weg te nemen. Ook zijn poging het argument dat de vergelijking mank gaat vanwege het gebrek aan geweld dat Wilders vooralsnog met zich mee lijkt te brengen te ondergraven, door te suggereren dat dit onvermijdelijk later zal volgen, is een zwaktebod.

Gemakzuchtig

Deze twee voorbeelden zijn tekenend voor het gebrek aan diepgang dat overal in het essay voelbaar is. De denkers die Riemen gretig aanhaalt zijn stuk voor stuk grote geesten die de maatschappij om hen heen zeer goed doorzagen. Onder andere de schrijvers Thomas Mann en Albert Camus passeren veelvuldig de revue. Maar de uit hun context gehaalde en zonder notensysteem gepresenteerde citaten doen gratuit aan; ze leggen zo eigenlijk vooral de zwakte van Riemens eigen ideeën bloot. Het gemak waarmee hij denkt een omvangrijke beschavingscrisis te kunnen schetsen stemt treurig, zeker aangezien die crisis in Riemens ogen de enige verklaring voor het stemgedrag van een groot deel van de Nederlandse kiezers vormt.

In het interview met NRC Handelsblad omschreef hij zichzelf als rasoptimist om vervolgens zonder enige ironie te stellen: ‘We zijn in een kitschmaatschappij terechtgekomen. Plat, materialistisch. […] Mensen zijn onzeker over hun identiteit. ‘Leuk’ is de maat van alle dingen. Het onderwijs en de media zijn afgegleden.’ Deze twee uitspraken zijn natuurlijk niet direct met elkaar in tegenspraak, maar dat hij werkelijk gelooft dat dit alles in een handomdraai recht te zetten is lijkt gezien de enorme geschiedenis die hij aan de ontwikkelingen toekent niet erg waarschijnlijk.

Ondanks Riemens afkeer van de in zijn ogen oppervlakkige tijdgeest lijkt hij hier zelf bij aan te sluiten. Dit essay is een hype en tegen de tijd dat deze recensie verschijnt alweer oud nieuws, o ironie.