Alle dieren leven maar de tijd staat stil
Yann Martels vorige boek, Het leven van Pi, betekende zijn internationale doorbraak. Het leverde hem duizenden lezers, de Man Booker Prize en een miljoenencontract voor een tweede boek op. Dat boek is er nu eindelijk: Beatrice en Vergilius.
Nadat Henry een internationale doorbraak heeft behaald met zijn bestseller over wilde dieren, ondervindt hij een flinke weerstand tegen zijn volgende boek. Het moet een flipbook worden dat van beide kanten gelezen kan worden; aan de ene kant een verhaal over de Holocaust, aan de andere kant een essay over holocaustfictie. Volgens Henry is de Holocaust namelijk ‘een boom met immense historische wortels en slechts hier en daar minieme fictieve vruchten’. Als een boom geen vruchten draagt, is hij waardeloos en zal worden vergeten. Dit wil Henry voorkomen met zijn nieuwe boek. Zijn redacteur ziet er echter geen brood in. Als er twee voorkanten zijn, waar moet de streepjescode dan? En wie denkt Henry eigenlijk wel dat hij is om over de Holocaust te schrijven? Nee, daar moet je niet aan beginnen.
De ezel
Henry laat alle ambitie voor zijn boek los en verhuist met zijn vrouw naar Canada om daar een harmonisch gezinnetje te stichten met een kat, hond en baby op komst. Henry speelt toneel, krijgt klarinetlessen en vindt een baantje in een chocoladewinkel. Dan ontvangt hij een pakketje in de bus van een lezer met daarin een kort verhaal van Flaubert. Henry raakt in contact met de man, een taxidermist met schrijversambities, en werkt samen met hem aan diens Beckettiaanse toneelstuk over een ezel, Beatrice, en een aap, Vergilius.
Beatrice en Vergilius, door de taxidermist (en Dante) gidsen door de hel genoemd, praten over alles; de geur, vorm en smaak van een peer, stilte en over de gruwelen die hen zijn aangedaan.
Vergilius: Erover praten om ermee te leren leven… Daarom doen we dit, neem ik aan?
Beatrice: Ja. Om niet te vergeten en toch verder te leven.
‘Het lot van de dieren is bezegeld door de onverschilligheid van velen, in combinatie met de daadwerkelijke haat van weinigen’, zegt de taxidermist, die duidelijk heeft gedaan waarvoor Henry pleitte in zijn essay: de Holocaust op een gefictionaliseerde manier bespreken. Martel verwerkt aanzienlijke delen van het nu en dan behoorlijk saaie toneelstuk in zijn boek, en reflecteert hierop vanuit Henry’s perspectief. Hoe kunnen we praten over wat er is gebeurd? Deze kwestie is decennia oud en nog steeds even omstreden.
De aap
Martels antwoord is allesbehalve goed ontvangen in de internationale pers. Waar The New York Times het een perverse trivialisering van de Holocaust noemt, vinden The Guardian en NRC Handelsblad het boek simpelweg een saai werk van een ongeïnspireerde schrijver. Het laatste standpunt is begrijpelijk; het toneelstuk is te zeer gebaseerd op Beckett, korte anekdotes over Henry’s alledaagse leven doen geforceerd luchtig aan en sommige verwijzingen, zoals het gestreepte overhemd waar Beatrice en Vergilius op wonen, zijn te gemakkelijk om mee weg te komen. Maar triviaal en pervers? Dat geeft des te meer aan waarom dit boek zo belangrijk is.
Want of het nu een goed boek is of niet, Martel is geslaagd in zijn opzet: hij heeft een omstreden onderwerp geïntroduceerd in de literatuur. Beatrice en Vergilius is een gewaagd, experimenteel en vernieuwend boek dat de lezer herinnert, niet aan de jaartallen en cijfers, maar aan de pijn en de onmacht van de Holocaust. ‘If literature does one thing, it makes you more empathetic by making you live other lives and feel the pain of others‘, zei Martel in een interview met The Guardian, en dat is precies wat hij bewerkstelligt in deze roman. Na de laatste pagina is ook de lezer stil.