Liefde voor het vak
In een sober vormgegeven bundel, ondubbelzinnig getiteld Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek, analyseert Jan Blokker (1927) de geschiedenis van de schrijvende pers in Nederland.
De deplorabele staat waarin het merendeel van de landelijke en regionale dagbladen zich momenteel bevindt, heeft volgens Blokker weinig te maken met de komst van technologische vernieuwingen als internet of de stijgende populariteit van de enkele jaren geleden ten tonele verschenen gratis kranten. Blokker zoekt een verklaring voor de immer dalende oplagen in de in zijn ogen defaitistische mentaliteit van veel Nederlandse journalisten.
Jan Blokker is een instituut. Nog tijdens zijn studie geschiedenis ging hij in 1952 aan de slag bij Het Parool. Hierna volgde een lange reeks functies bij het Algemeen Handelsblad, de VPRO en de Volkskrant, waar hij decennialang een bij lezers geliefde, en voornamelijk door politici gevreesde, column schreef. Na een dispuut met hoofdredacteur Pieter Broertjes kwam het in 2006 tot een breuk en Blokker verliet de burelen van de Volkskrant. Momenteel is hij als columnist verbonden aan nrc.next en verzorgt hij regelmatig recensies voor het NRC Handelsblad.
Warm lood en geratel
De bundel houdt het midden tussen een aanklacht aan het adres van de gehele Nederlandse journalistiek en een beschouwing over de vraag hoe de Nederlandse kranten in de penibele situatie waarin ze zich bevinden terecht zijn gekomen. De hoofdstukken waarin Blokker zijn ideeën op dit vlak uiteenzet worden afgewisseld door enkele persoonlijke intermezzo’s waarin hij herinneringen ophaalt aan gedenkwaardige momenten uit zijn lange loopbaan als verslaggever in binnen- en buitenland.
Het zijn deze zeer persoonlijke anekdotes die het boek een zekere mildheid verlenen en de lezer behoeden voor een bittere nasmaak. Met speels gemak doet Blokker de geur van warm lood opstijgen; en het geratel van tientallen typemachines en de alomtegenwoordige sigarettenrook komen de lezer, zeker diegene met een aanleg voor nostalgie, in de intermezzo’s overal tegemoet.
Fatalisme en verzuiling
De idee dat de crisissituatie waarin de landelijke dagbladen zich momenteel bevinden het gevolg is van vernieuwingen op het gebied van nieuwsvoorziening berust volgens Blokker op de misvatting dat er sprake zou zijn van een volledig nieuwe situatie. Zijn centrale stelling is dat de geschiedenis laat zien dat Nederlandse journalisten meer dan eens fatalistisch reageren op nieuwe maatschappelijke en technologische veranderingen. Blokkers favoriete anekdote op dit gebied gaat over de sportverslaggever van het Algemeen Handelsblad die niet lang na de introductie van het televisieprogramma Sport in Beeld de handdoek in de ring gooide. Hij weigerde nog langer wedstrijdverslagen te schrijven voor een publiek dat aangezien het de uitslagen al kende niet langer geïnteresseerd zou zijn.
Dit beeld is volgens Blokker typerend voor de Nederlandse journalistiek. In plaats van strijdbaar te zijn en een kwalitatieve competitie aan te gaan, zijn journalisten geneigd te capituleren wanneer ze geconfronteerd worden met nieuwe ontwikkelingen. In Blokkers visie bieden deze juist mogelijkheden om te komen tot onafhankelijker en volwassener vormen van dagbladjournalistiek. Hij wijst op drie momenten in de geschiedenis van de pers waarop opzichtig gefaald werd. Na de afschaffing van het dagbladzegel 1869 groeide het aantal lezers explosief. Maar in plaats van zich te ontwikkelen tot onafhankelijke kranten gericht op het verschaffen van informatie, verzuilde de journalistiek met de samenleving mee. De volgende gemiste kans kwam in de jaren veertig, waarin de illegale pers eensgezind aan echte nieuwsgaring deed. Na een korte periode van minder verzuilde journalistiek tijdens de oorlog was daar enkele jaren later echter weinig meer van te merken. Vrijwel alle kranten kropen weer terug in hun verzuilde schulpen.
De meest recente kans deed (of misschien beter gezegd doet) zich voor tijdens de ontzuiling. Maar helaas, zo constateert Blokker, ook deze keer gaat het mis. In plaats van zich te richten op onafhankelijke journalistiek, lijkt de pers zich sindsdien vooral bezig te houden met de vraag of de pluriformiteit van de samenleving wel weerspiegeld wordt in de verschillende kranten. Het is die opstelling die Blokker tegen de borst stuit. In zijn ogen zouden Nederlandse kranten zich wat minder moeten richten op het kanaliseren van meningen en meer op het verspreiden van lezenswaardige feiten. De ironie dat juist Jan Blokker, misschien wel de bekendste columnist van Nederland, deze mening is toegedaan zal weinig lezers ontgaan.
Verfrissende bijdrage
Blokkers lange staat van dienst, zijn kennis van de persgeschiedenis (een vakgebied waarin hij enkele jaren doceerde aan de Erasmus Universiteit), en zijn scherpe pen maken Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek een zeer lezenswaardig boek. Het betoog is een interessante en verfrissende bijdrage aan een debat waarin Nieuwe-Tijdsgoeroes en onheilsprofeten die het einde van de krant verkondigen soms de boventoon lijken te voeren. Blokker sluit zijn ogen niet voor technologische ontwikkelingen, maar weigert wel daar met gelatenheid op te reageren. Tegen het eind van het boek merkt hij op: ‘Er is niet fataals aan internet. Internet is een gemak. En het gemak dient de mens.’ En voor journalisten die gedreven en serieus hun vak beoefenen is in de voorzienbare toekomst heus nog wel plaats.