De blik van de schilder
Als rondleider in het Rijksmuseum krijg Monica de Ruiter vaak de vraag hoe een bepaald werk gemaakt is. Toch focussen de meeste kunstgeschiedenisboeken op het wat en niet op het hoe. De Ruiter nam het heft in eigen handen en schreef het verdienstelijke Kijk als een kunstenaar.
Zowel het materiaal waarop geschilderd is als de gebruikte verf bepalen voor een belangrijk deel hoe een werk eruit ziet. De Ruiter trapt af met een hoofdstuk over de drager. In de loop der tijd hebben kunstenaars zo’n beetje alles als ondergrond voor hun schilderijen gebruikt. Wanneer Van Gogh bijvoorbeeld geen schilderdoeken voorhanden had, nam hij zijn toevlucht tot theedoeken. Maar denk ook aan hedendaagse voorbeelden als Daan Roosegaarde, die met zijn techno-installaties de publieke ruimte als medium gebruikt. Fascinerend is het interview met Annelies Troebes, de enige professionele frescokunstenaar in Nederland. Trefzekerheid is een belangrijke eigenschap voor de frescoschilder: muren zijn een medium die weinig ruimte laten voor het herstellen van fouten.
Verf als beeldbepaler
Veruit de meeste hoofdstukken handelen over de verschillende verfsoorten en hun eigenschappen. Olieverf werd lang als de heilige graal van de schilderkunst gezien. Toch omarmen steeds meer kunstenaars acrylverf, waaronder Tjebbe Beekman: ‘[Acrylverf] droogt snel, het is een beetje stugger, nou ja, het wordt helaas steeds beter gemaakt, dat is wel jammer. Olieverf is veel te smooth.’
Olphaert den Otter schildert als een van de weinigen nog met temperaverf. Deze veelal in de middeleeuwen gebruikte verfsoort bestaat uit pigmentpoeder dat met ei als bindmiddel wordt vermengt. Dit lijkt tegenwoordig een omslachtig proces, maar volgens Den Otter is de kleurkracht ongeëvenaard. Ook vermengen de kleurvlakken niet, waardoor de schildering het effect van een collage kan krijgen.
Originele insteek
Kijk als een kunstenaar is verfrissend. In plaats van het zoveelste boek over kunststromingen te schrijven, gooit De Ruiter het over een andere boeg en benadert ze kunst vanuit de materiele eigenschappen. Ook de vele interviews met kunstenaars voegen echt iets toe: de schrijver bezocht ze in hun ateliers, wat waardevolle omschrijvingen van hun werkruimten oplevert.
De Ruiter bewijst dat inhoud en techniek niet los te koppelen zijn. De keuze voor bepaalde materialen is nooit objectief, zo bewijzen de vele kunstenaarsinterviews. Ze kiezen voor wat bij hun praktijk past en leren vervolgens de materialen naar hun hand te zetten.