Muziek / Album

Intentieverklaring

recensie: The Raconteurs - Consolers of the Lonely

.

Als een duveltje uit een doosje kondigden The Raconteurs afgelopen week hun direct te verschijnen tweede cd aan. Consolers of the Lonely werd tot het laatste moment verborgen gehouden, onder andere omdat de heren niet wilden dat iemand (lees: de pers) het album “definieerde”, vóór jullie lieve luisteraars het zelf konden horen. Goed, antipathie tegen de muziekpers is welbekend, en ik zal me met een gezonde naïviteit van mijn taak moeten kwijten. Hun aversie blijkt echter een beetje overbodig, want Consolers of the Lonely klinkt opnieuw gewoon zoals je had verwacht van een samenwerking tussen Jack White en Brendan Benson.

Het is wel begrijpelijk dat The Raconteurs er niet zo op zit te wachten om zichzelf onder de loep van muziekvorsers te werpen. Ook Consolers of the Lonely zal namelijk vooral in relatie tot Whites andere emplooi worden gezien; een vergelijking die per definitie niet ten goede lijkt te kunnen komen aan deze band, want elke andere vorm waarin zijn uitgesproken en direct herkenbare stijl wordt gegoten is gedoemd om op momenten als een ‘verdunde versie van’ te klinken. The Raconteurs zit een beetje in de Catch 22-situatie die de meeste ‘supergroepen’ kennen: de magie van de oorspronkelijke band is verdwenen, maar de nieuwe gedaante roept vooral herinneringen aan die goeie oude tijd op.

Van project naar band?

~

Nu Icky Thump vooral de beperkte houdbaarheid van de White Stripes als ideale biotoop voor Whites retrorock-idylle verder onderstreept heeft, is het opmerkelijk dat White doorgaat met The Raconteurs. Blijkbaar ziet hij brood in de samenwerking met Benson en vindt hij het echt leuk, hoewel je dat laatste ook nu niet echt kan horen of aanvoelen. Zijn stem en gitaarwerk zijn nog steeds vintage Jack White, beide geknepen en half psychotisch. Maar hoewel de verschillende stijlen van de heren op Consolers of the Lonely nog steeds goed van elkaar zijn te onderscheiden, is er een ‘nieuwe samenwerking’ aan het ontstaan. De productie is een eerste vingerwijzing: de nummers zitten ruimer in het vlees en losser in het vel, en de band klinkt meer als een geheel dan slechts als ondersteuning van het gitaargeweld.

Het debuut Broken Boy Soldier was nog vooral een ‘project’ van twee bevriende muzikanten, dat grotendeels slaagde door de kennis en ervaring die zowel White als Benson hebben met muziek maken en opnemen. Die kennis en ervaring hoorde je terug in de strakke composities, maar ook in de wat overgestileerde productie die het geheel enigszins bloedeloos en triviaal maakte. In hun poging om het beste van twee werelden te combineren werd de middenweg soms wel wat te veel geplaveid met uniforme tegels; wie niet wist welke talenten er achter The Raconteurs schuilgingen kon dat talent ook te vaak niet ontdekken.

Gebaande paden

Op Consolers of the Lonely laten de heren elkaar meer vrij in hun gedeelde passie voor de klassieken: Benson voor sixties-pop (Beatles, The Who) en White voor rockgrootheden à la Led Zeppelin. The Raconteurs klinken nog steeds als een wederopstanding van dat gouden tijdperk, maar lijken nu minder zelfbewust op zoek naar een compromis tussen de inspiratiebronnen. Zowel Benson als White krijgen de ruimte om hun invloeden uit te werken, waardoor Consolers of the Lonely duidelijk meer variatie biedt. Uiteindelijk is het toch (opnieuw) White die het grootste stempel drukt op de plaat; jammer, want hij heeft duidelijk moeite om zichzelf los te worstelen van zijn uitgeputte inspiratiebron.

~

Door de ruimte die de heren krijgen, valt op hoe hun muzikale benadering verschilt. Benson – de archetypische ambachtelijke pop revivalist – houdt van een overvloedige instrumentale omlijsting, en laat op ‘zijn’ nummers piano’s, blazers en violen aanrukken. White daarentegen start liever met een ruige gitaarlick en zoekt daar vanuit naar een vaak nogal spartaans akkoordenschema voor het gewenste contrast. Op Consolers for the Lonely lijken de heren elkaar voorbij de beperkingen van beide benaderingen te willen helpen, in plaats van een synthese af te dwingen. Dat lukt ze niet lang niet altijd, want vooral Whites experimenten lopen te vaak uit op effectbejag. De dynamiek die zijn bluesminimalisme nodig heeft, de immense kracht die van Meg en Jacks kale bezetting uitgaat, ontbreekt in dit viertal, en Whites onveranderde stijl doet me afvragen of hij wel in staat is om voldoende buiten die gebaande paden kan en wil gaan.

Alle associaties en zelfreferenties op Consolers of the Lonely beperken het oor van luisteraar al meer dan genoeg en zorgen ervoor dat hij vooral hoort wat hij al kent, daar kan een recensent met een paar woorden weinig aan veranderen. White en Benson schikken zich nog steeds te veel in de schaduw van hun eigen werk, maar lijken in ieder geval de intentie te hebben om zich tot iets nieuws te ontwikkelen.